dinsdag, november 06, 2007

Discriminatie moet kunnen.

Vorige week ontstond een storm in een glas water over het voornemen van het Amsterdamse CU-deelraadslid Yvette Lont (een ex-hoer van het ergste soort die zich heeft opgewerkt tot een zwarte Jeanne D’Arc) om bij het eerstvolgende partijcongres een voorstel in te dienen om praktiserende homoseksuelen uit te sluiten van bestuurs- en vertegenwoordigende functies in de partij. Vermoedelijke aanleiding was het recente terugtreden van het Wageningse raadslid Monique Heger, nadat duidelijk geworden was dat haar bekering tot de lesbische liefde bij een groot deel van de steunfractie weerstanden opriep. Tweederde van de regiohoofden bleek het standpunt van Lont te onderschrijven, evenals een meerderheid van de leden (waarvan er één zich uitvoerig beklaagde over de door de partijleiding uitgeoefende gewetensdwang). Dit bracht partijleider André Rouvoet in een lastig parket: als regeringspartij kan de CU niet het verwijt op zich laden zich aan discriminatie schuldig te maken, maar hij wilde liever niet een groot deel van de achterban voor het hoofd stoten. Onder druk van andere politieke partijen (de afdeling Amsterdam Zuidoost van de VVD diende zelfs een aanklacht tegen Lont in) ging hij uiteindelijk overstag en keerde hij zich dapper tegen discriminatie van homoseksuelen in de partij. Lont trok na overleg met de partijtop haar voorstel in, omdat ze erop vertrouwt dat er intern een stevige discussie over het onderwerp zal plaatsvinden: op het congres zal worden gesproken over een gedragscode voor alle CU-vertegenwoordigers (waarbij om de homoknuffelaars tegemoet te komen geen onderscheid zal worden gemaakt tussen de zondige gedragingen van homo’s en hetero’s).

Het zal misschien verbazing wekken, maar ik geef Yvette Lont groot gelijk. Als atheïst ben ik niet echt bedreven in bijbelexegese, doch het is zelfs voor mij zo klaar als een klontje dat volgens de bijbel ‘de Heere’ niet bepaald welwillend neerziet op homoseksuelen, met name niet op degenen die zich aan sodomie te buiten gaan. Een partij die beweert politiek te bedrijven met de bijbel als richtsnoer kan dan ook niet anders dan homoseksualiteit afwijzen. Lont keert zich in haar voorstel expliciet tegen praktiserende homoseksuelen: niet de geaardheid wordt dus gehekeld, maar het gedrag. [De katholieke kerk benadert het probleem op overeenkomstige wijze. Moslims, daarentegen, doen precies het omgekeerde: zij veroordelen de geaardheid, maar praktiseren het gedrag dat het een lieve lust is.] Eerlijk gezegd begrijp ik niet waarom homoseksuelen lid zouden willen zijn van een partij die hun favoriete seksuele handelingen als zondig beschouwd. Als ze per se christelijke politiek willen bedrijven, kunnen ze zich beter aanmelden bij het CDA (dat een openlijk lesbisch regeringslid –Minister van Landbouw Gerda Verburg- in de gelederen heeft). Zijn ze niettemin vastbesloten tot de CU toe te treden, dan hebben homoseksuelen altijd nog de optie een celibatair leven te leiden of hun geaardheid geheim te houden. Ik ben er trouwens van overtuigd dat een heteroseksueel die zich op overspel beroemt bij de aanhangers van deze partij evenmin veel genade zal vinden.

Sommige critici van Lont beroepen zich op de Grondwet, die naar hun inzicht politieke partijen verbiedt te discrimineren. Dit is een foutieve interpretatie: artikel 1 van de grondwet gebiedt slechts de overheid haar onderdanen in gelijke gevallen gelijk te behandelen. [In deze formulering ligt al meteen een aanzienlijke mate van onzekerheid besloten, want wanneer zijn gevallen gelijk?] De overheid mag niet discrimineren, hetgeen impliceert dat naast overheidsinstellingen ook overheidsdienaren die handelen uit hoofde van hun functie en (grotendeels) met overheidsgeld gefinancierde organisaties niet mogen discrimineren (ambtenaren van de burgerlijke stand mogen dus in principe niet weigeren een homohuwelijk te sluiten –maar dat wordt bijbelvaste christenen door deze regering juist wél toegestaan). Het feit dat de CU een regeringspartij is, maakt deze organisatie niet tot onderdeel van de overheid. Er staat nergens in de grondwet dat particulieren of particuliere organisaties niet zouden mogen discrimineren. Dit verbod is neergelegd in de Wet Gelijke Behandeling, waarvan de uitvoering wordt bewaakt door de vooringenomen en veelbekritiseerde Commissie Gelijke Behandeling. Ik acht een verbod op discriminatie door particulieren onzinnig en wel om de volgende redenen:

(1) Discriminatie (= het maken van onderscheid tussen wij en zij) is een natuurlijk fenomeen. Sociobiologen beweren dat dit gedrag in onze genen verankerd en in evolutionair opzicht noodzakelijk is. Menig primitief volk duidt zichzelf aan met een naam die er geen twijfel over laat bestaan dat ze zich als de enige ware mensen beschouwen. Discriminatie uitroeien is dus bij voorbaat een bijna onmogelijke opgave. De opvattingen over wie er tot de in- respectievelijk outgroup gerekend dienen te worden variëren naar gelang de omstandigheden. Er is dus een zekere ruimte voor beïnvloeding door de overheid, maar dwang werkt averechts.

(2) Welke handelingen en uitspraken als discriminatie beschouwd dienen te worden, is zeer eenzijdig gedefinieerd. In de praktijk blijken alleen blanken (en dan nog voornamelijk niet-islamitische blanke mannen) zich aan discriminatie schuldig te kunnen maken. Even stuitende pogingen tot uitsluiting door moslims, gekleurden en vrouwen worden niet als bestrijdenswaardig beschouwd. Tegen etnische entrepreneurs die uitsluitend landgenoten aanstellen, wordt bijvoorbeeld zelden actie ondernomen. Excuus is meestal dat alleen discriminatie door blanken de slachtoffers werkelijk schaadt, wat baarlijke nonsens is.

(3) Discriminatie kan dikwijls onmogelijk bewezen worden. In de praktijk richt de overheid zich op een klein deel van een scala aan discriminatoire handelingen: met name discriminatie op de arbeidsmarkt en in de horeca. Discriminatie bij het vervullen van een vacature kan alleen bewezen worden als (a) de werkgever zo dom is hier openlijk voor uit te komen, of (b) de betrokkene de enige gekwalificeerde kandidaat is en desondanks wordt afgewezen. Dat zal tegenwoordig nog maar zelden gebeuren. Vermeende discriminatie wordt daarom bewezen met statistische methoden, met als gevolg een enorme druk op organisaties om ‘een afspiegeling van de samenleving’ te zijn, ongeacht het feit of de minderbedeelde groepen überhaupt in staat zijn genoeg adequaat opgeleide werkwilligen te leveren.

(4) Bij de bestrijding van discriminatie komt men veelvuldig in conflict met andere grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Welke keuze er in zo’n geval gemaakt dient te worden laat de regering bepalen door de van vertegenwoordigers van belangengroepen vergeven Commissie Gelijke Behandeling. Het is zo langzamerhand zonneklaar hoe het oordeel dan uitpakt: als het moslims betreft gaan de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting boven het tegengaan van discriminatie, als het de rest van de bevolking betreft geldt het omgekeerde. Het bestrijden van discriminatie in woord en geschrift leidt tot (zelf)censuur en op den duur tot het ontstaan van een soort gedachtenpolitie, wat niet ten onrechte geassocieerd wordt met de dictaturen van Hitler en Stalin.

(5) Anti-discriminatiewetgeving impliceert een onacceptabele inmenging in het privé-leven van burgers (ofschoon de privé-sfeer formeel is vrijgesteld van overheidsbemoeienis). Hoe onzinnig deze wetgeving is, wordt duidelijk als men in plaats van de arbeidsmarkt de relatiemarkt in ogenschouw neemt. Stel je voor dat je als racist gebrandmerkt wordt als je geen relatie wilt met een zwarte die jou wél ziet zitten. Of dat de overheid mensen kapittelt en beboet als hun vriendenkring niet gemengd genoeg is. Het is net zo absurd om een werkgever te verplichten (vaak minder geschikte) leden van minderheidsgroepen in dienst te nemen. Of om mensen te dwingen samen te werken met personen wier opvattingen diametraal tegenover de hunne staan (zelfs al is er een kans dat bekend ook bemind maakt). Dit is misschien nog wel ingrijpender aangezien de meeste werkenden heel wat meer tijd met hun collega’s dan met hun vrienden doorbrengen.

(6) Mensen hebben vaak een heel goede reden om te discrimineren.Discriminatie is risicoanalyse”, las ik ergens en zo is het maar net. Bij contacten met personen die je niet kent en die tot een groep behoren met gebruiken die je op het oog weinig kunnen bekoren, doe je er verstandig aan af te gaan op de ervaringen van anderen, gesublimeerd tot statistische waarschijnlijkheden. Er is een gerede kans dat dergelijke analyses ten onrechte negatief uitvallen voor de betrokkenen, maar het omgekeerde kan eveneens gebeuren (en daar hoor je nooit iemand over). Als de overheid discriminatie wil bestrijden dan moet zij risico’s verminderen, bijvoorbeeld door het werkgevers makkelijker te maken slecht functionerende werknemers te ontslaan.

Men kan hier tegen inbrengen dat discriminatie moreel verwerpelijk is en dus op principiële gronden bestreden moet worden. Daar valt wat voor te zeggen, met name als het gaat om uitsluiting vanwege lichamelijke kenmerken die men veranderen noch verbergen kan, zoals sekse, ras en (in iets mindere mate) leeftijd. De seksuele geaardheid kan men niet naar believen veranderen, daar zijn de meeste deskundigen het wel over eens, maar door de geschiedenis heen zijn er miljoenen seksueel ‘abnormalen’ geweest die hun geaardheid met succes verborgen hebben. Sommige homoseksuelen gedragen zich onnodig provocerend en moeten dan ook niet gek opkijken als afwijzing hun deel wordt. [Overigens worden andere seksuele minderheden, zoals pedoseksuelen en sadisten, door de overheid wel degelijk ongelijk behandeld, met vrijwel ieders instemming.] Met discriminatie vanwege kenmerken die op vrije keuze berusten, zoals religie of politieke overtuiging, heb ik de minste moeite. Ik heb bar weinig op met mensen die een verderfelijke ideologie als de islam of het communisme aanhangen en ik kan niet garanderen dat ik hen gelijk zal behandelen. Ik ben hierin bepaald niet uniek: de (linkse) politici die het schuim om de mond staat als homoseksuelen worden achtergesteld, discrimineren zelf met overgave als het mensen met opvattingen die hén tegen de borst stuiten betreft, zoals orthodoxe christenen en islamcritici (door hen steevast verketterd als islamofoben).

Zolang het een interne aangelegenheid blijft, maak ik me niet druk om het feit dat de SGP vrouwen als ondergeschikt aan de man beschouwt en geen vrouwelijke leden wil, of dat moslims homo’s verachten. Er is niemand die de slachtoffers van deze vooroordelen dwingt het lidmaatschap van de SGP te ambiëren, of moslim te worden. Het moet de vrouwen- en homohaters echter niet worden toegestaan hun ideeën aan anderen op te dringen, of op buitenstaanders in de praktijk te brengen. Ik vind ook niet dat het verboden zou moeten worden Marokkanen uit een disco te weren. Hoe pijnlijk dit voor de betrokkenen ook is, er zijn alternatieven genoeg -en mocht dat niet zo wezen, dan zouden die Marokkanen zich eens moeten afvragen waarom hun centen nergens welkom zijn. De kans dat we bij het afschaffen van het verbod op discriminatie weer bordjes tegen zullen komen als ‘slegs vir blanke’ of ‘verboten für Juden’ is uiterst gering: dit wordt door de publieke opinie niet geaccepteerd en kan zelfs tot een boycot leiden. Met name bij vermeend racisme is de publieke reactie fel (soms belachelijk fel), zoals voorzitter Johan Vermeersch van FC Brussels recentelijk ondervond: zijn wat onbehouwen maar terechte kritiek op een zwarte speler werd direct afgestraft met de aftocht van een belangrijke sponsor. Voor de overheid ligt naar mijn mening bij de bestrijding van deze vormen van discriminatie geen (wetgevende) taak.

Discriminatie door particulieren en particuliere organisaties moet kunnen. De overheid is vanwege de eigen verantwoordelijkheid echter wel gerechtigd discriminerende organisaties niet langer te subsidiëren. Naar mijn mening is de CU in veel opzichten opvallend tolerant: vrouwen en zwarten worden niet alleen niet achtergesteld, maar zelfs overhaast naar voren geschoven (waarvan Yvette Lont het levende voorbeeld is) en ik vraag me af of er andere partijen zijn waar een ex-prostituee gemeenteraadslid kan worden (ik heb een donkerbruin vermoeden dat de VVD in dit opzicht een stuk minder ruimdenkend is). Wat mij betreft mag de CU dus gerust de hand blijven ophouden bij de overheid. Dit geldt niet voor islamitische organisaties, die geen enkele vorm van discriminatie schuwen en die wat mij betreft in het geheel geen subsidie meer behoren te ontvangen. Helaas bewerkstelligt het intrekken van de subsidie vaak louter cosmetische aanpassingen: onder dreiging van subsidieverlies laat de SGP nu bijvoorbeeld vrouwelijke leden toe, maar zij hebben niets in te brengen als lege briefjes.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.