EINDSTATION ISLAMABAD

donderdag, juni 14, 2012

De verbreiding van de monotheïstische religies.

De kenmerken van monotheïstische religies.

Een cultureel fenomeen kan op den duur niet voortbestaan als het geen nut heeft voor althans een deel van de samenleving. Dit geldt ook voor religie. Geloof heeft dan ook een aantal functies.

(1) Religie biedt zingeving. De meeste mensen vragen zich wel eens af waarvoor ze op aarde zijn en religie geeft een antwoord op deze levensvraag.
(2) Religie biedt troost. Voor de meeste mensen is de gedachte dat het aardse bestaan het enige leven is dat men ooit zal hebben een onverdraaglijk perspectief, vooral als dat aardse bestaan weinig vreugde heeft gebracht. Religie belooft de ‘zondenlozen’ eeuwige zaligheid. Even onverdraaglijk is de wetenschap dat talloze schurken op aarde hun gerechte straf ontlopen. Velen vinden het een geruststellende gedachte dat ze brandstof zullen leveren voor het hellevuur.
(3) Religie biedt een moreel kader. De meeste mensen zijn van nature niet tot het goede geneigd, maar de gedachte dat een alwetende god hun daden weegt en hen naar de krochten van de hel kan verbannen houdt hen in het gareel. Religie heeft in het verleden dan ook op bepaalde terreinen onmiskenbaar een civiliserende invloed gehad. [Zo maakte het christendom een einde aan de orgie van mensenoffers van de Azteken.]
(4) Last but not least, religie biedt een verklaring voor fenomenen waarover nog geen (wetenschappelijk) uitsluitsel bestaat. Hoe meer de wetenschap voortschrijdt, des te minder is er behoefte aan een alternatieve explicatie voor onbegrepen verschijnselen.

De menselijke geschiedenis kent dan ook een natuurlijke progressie van animisme, via polytheïsme en monotheïsme naar atheïsme.

In het Westen, waar de ontwikkeling van de wetenschap het sterkst is en waar door de toegenomen welvaart het aardse leven voor de meeste mensen nog zo slecht niet is, wint het atheïsme steeds meer terrein. Wereldwijd is het monotheïsme echter nog altijd dominant, zoals dat gedurende het grootste deel van de afgelopen twee millennia het geval is geweest. Van de ruim 6 miljard wereldburgers is ca. 2,1 miljard christen (waarvan 2/3 katholiek), ca. 1,5 miljard moslim en minder dan 15 miljoen jood. Het aantal polytheïstische hindoes nadert de 0,9 miljard en de rest van de wereldbevolking is verdeeld over de oosterse religies (meer levensfilosofieën dan godsdiensten) en de meestal polytheïstische locale religies.

Er konden pas monotheïstische godsdiensten ontstaan toen de tijdgeest daar rijp voor was. Het vroege monotheïstische experiment van de Egyptische farao Achnaton (ca. 1368-1336 v. Chr.), die verordonneerde dat de Egyptenaren alleen de zonnegod Aton mochten aanbidden, liep spaak op het verbitterde verzet van de priesterklasse, die een financiële aderlating vreesde, en de bevolking, die zich van haar zekerheden beroofd voelde. Pas rond 500 v. Chr. wist het jodendom zich van de laatste polytheïstische restanten te bevrijden.

De huidige monotheïstische religies stammen niet alleen uit dezelfde regio (het Midden-Oosten), maar zijn ook uit elkaar ontstaan. Het christendom was slechts een obscure joodse sekte, tot de apostel Paulus in een vlaag van genialiteit besloot dat het voor volwassen mannelijke bekeerlingen niet langer nodig was zich te laten besnijden -wat het volgen van Jezus een stuk minder bezwaarlijk maakte. De islam kwam vermoedelijk voort uit een Syrische sekte van christelijke dissidenten die de goddelijkheid van Jezus ontkenden.

Een nieuwe religie kan zonder dwang alleen aanslaan als deze aansluit bij de cultuur en mentaliteit van het te bekeren volk. Zo is het geen toeval dat het protestantisme vooral succes boekte bij de sobere, sombere en slovende Noord-Europeanen en behoefden de rovende ruitervolken van Centraal-Azië weinig aansporing om de islam te omarmen.

Heeft een religie eenmaal vaste voet aan de grond gekregen, dan beïnvloedt zij echter in hoge mate de cultuur en mentaliteit van haar aanhangers. Het fatalisme dat inherent is aan de islam heeft een funeste invloed gehad in alle gebieden waar deze godsdienst domineert, terwijl de christelijke schuldcomplexen het Westen tot een gewillig slachtoffer van gekleurde welvaartsprofiteurs hebben gemaakt.

Als men de zgn. Abrahamitische godsdiensten karakteriseert, wordt al snel duidelijk dat er een veel grotere overeenkomst bestaat tussen het jodendom en de islam dan tussen een van beide en het christendom. Het jodendom kan men omschrijven als masculien, gedomineerd door wetten, intellectualistisch en niet gericht op bekering. Het christendom, daarentegen, is feminien, gedomineerd door het geweten, intellectualistisch en gericht op bekering. De islam is te karakteriseren als masculien, gedomineerd door wetten, simplistisch en sterk gericht op bekering.

Het feminiene aspect van het christendom uit zich in de eerste plaats in de geloofsleer. Christelijke basiswaarden als naastenliefde (hebt uw vijanden lief), geweldloosheid (keer de andere wang toe) en vergeving zijn typisch vrouwelijke waarden. Ook in de praktijk is de vrouwelijke inslag merkbaar. Hoewel de christelijke geloofsleiders evenals hun joodse en mohammedaanse collega’s voor het overgrote deel van het mannelijke geslacht zijn, worden de kerken voornamelijk bevolkt door vrouwen, terwijl de synagogen en moskeeën vol zitten met mannen.

Het intellectualistische aspect van het geloof is vooral manifest in het jodendom, waar de bestudering van religieuze teksten als de meest prestigieuze opgave van de man wordt gezien. Het christendom is intellectualistisch in de zin dat sommige dogma’s en kernbegrippen (zoals de Heilige Drievuldigheid en transsubstantiatie) voor de leek nogal moeilijk te vatten zijn, waardoor men de bemiddeling van geestelijken nodig heeft voor het onderhouden van de relatie met het opperwezen. De intellectuele onderbouwing van het christendom was vooral de verdienste van het Oost-Romeinse (later Byzantijnse) Rijk, waar niet allen de geestelijkheid maar ook de ‘man in de straat’ dol was op theologische discussies. De hiërarchische organisatie van de (katholieke) kerk was vooral het product van de West-Romeinse mentaliteit.


De verbreiding van het jodendom.

Joden zijn uniek door het feit dat ze niet alleen een religieuze, maar ook een etnische groep vormen. Bij de verbreiding van het jodendom gaat het dan ook vooral om de verspreiding van het Joodse volk (de diaspora).

Joden beschouwen zichzelf als het ‘uitverkoren volk’ door de bijzondere band met de schepper en de speciale opdracht ‘een licht voor de naties te zijn’. Aanvankelijk waren er twaalf joodse stammen, bestaande uit de nakomelingen van de twaalf zonen van aartsvader Jacob. Tien daarvan zijn uit de geschiedenisboeken verdwenen nadat het Koninkrijk Israel rond 720 v. Chr. door de Assyriërs was vernietigd.

Alleen iemand die onweerlegbaar tot de etnische groep behoort, is volgens orthodoxe joden een ‘echte jood’. Dat betekent in concreto dat men een joodse moeder dient te hebben. Begrijpelijk, want het is altijd bekend wie de moeder van een kind is en als leden van een onderdrukte en vervolgde minderheid waren joodse vrouwen nogal eens het slachtoffer van verkrachting. De Falasha (zwarte joden van Ethiopië) zijn dan ook een vreemde eend in de bijt: bij hen gaat het jodendom over van vader op zoon. Zij worden door sommigen beschouwd als een van de ‘verloren stammen’, maar zijn waarschijnlijk afstammelingen van vroege bekeerlingen.

Joden streven niet naar het maken van bekeerlingen. Het is mogelijk om het joodse geloof aan te nemen, vooral als men met een joodse partner wil trouwen (de bekende Amerikaanse entertainer Sammy Davis Jr. omschreef zichzelf gekscherend als een “eenogige joodse neger”), maar de geïnteresseerde moet zelf het initiatief nemen. Er is in de latere geschiedenis slechts één massale(?) bekering tot het jodendom bekend, die van de Khazaren aan het eind van de 8e eeuw. De genetische verwantschap tussen joden is dan ook veel groter dan die tussen de aanhangers van andere wereldreligies (een gegeven dat door de Duitse islamcriticus Thilo Sarrazin ietwat onbeholpen maar volkomen terecht werd onderstreept).

In de praktijk telt het etnische aspect van het jodendom vaak zwaarder dan het religieuze aspect. De Nazi’s hadden totaal geen boodschap aan het feit dat sommige Joden zich tot het christendom hadden bekeerd, maar gaven joden met een niet-Joodse ouder wel (tijdelijk) respijt. Tot woede van fundamentalistische joden (die hen als verraders beschouwen) blijven veel bekeerde en seculiere Joden zich als lid van het Joodse volk beschouwen. Sommigen houden zelfs joodse rituelen, zoals het uitspreken van de kaddish bij een begrafenis, in ere. Een prominent voorbeeld was de voormalige aartsbisschop van Parijs, Jean-Marie (voorheen Aaron) Lustiger, die op 14-jarige leeftijd voor het katholicisme koos.

Het feit dat joden niet naar het maken van bekeerlingen streefden kwam hen soms goed van pas. Hoewel de Romeinen veel te stellen hadden met de rebelse joden van Palestina en hen meedogenloos onderdrukten, werden hun geloofsbroeders in Rome zelf nooit vervolgd, in tegenstelling tot de christenen, die als een veel grotere bedreiging voor de sociale orde werden beschouwd. Ook in islamitische landen konden de joden zich vaak beter handhaven –vooral omdat ze vanwege hun geprivilegieerde relatie met het opperwezen een grotere bereidheid hadden offers te brengen voor hun geloof.

Een religie die geen missionaire neigingen heeft en afkerig is van geweld zal altijd klein blijven. Zeker als de gelovigen hardnekkig weigeren hun ‘tegendraadse’ gewoonten op te geven en daarom vaak het doelwit van pogroms worden. Het absolute dieptepunt van de eeuwenlange vervolgingen was de Holocaust. De Joodse wereldbevolking heeft zich nog altijd niet hersteld van deze aderlating (vóór de Tweede Wereldoorlog waren er 18 miljoen Joden, nu minder dan 15 miljoen).

Er wordt vaak betoogd dat de Joden beter floreerden in islamitische dan in christelijke landen. Dat valt te betwijfelen. De Ashkenazische Joden maken tegenwoordig ca. 80% van de gehele Joodse wereldbevolking uit, ondanks het feit dat meer dan 2/3 van hen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd vermoord. De Sephardische Joden (inclusief de Mizrachi en Maghrebi), die (lange tijd) hun basis hadden in islamitische landen, waren dus op zijn minst in demografisch opzicht veel minder succesvol. [Sommige antisemieten claimen, om het historische Joodse recht op vestiging in Israël te ondermijnen, dat de Ashkenazim merendeels afstammen van bekeerde Khazaren. Deze bewering mist echter iedere grond.]


De verbreiding van het christendom.

De volgelingen van Jezus hebben de opdracht de ‘blijde boodschap’ overal te verkondigen. Vooral in de beginperiode van het christendom wijdden ze zich daar met overgave aan. Toch was het christelijke geloof na drie eeuwen van verkondiging nog altijd een randverschijnsel in het Romeinse Rijk. Letterlijk, want de meeste christenen waren te vinden buiten het Romeinse hartland, en figuurlijk, want de meeste bekeerlingen waren intellectuelen (die afknapten op de infantiliteit van de Romeinse goden) en armen (die baat hadden bij de christelijke naastenliefde en de beloofde voorrang bij de hemelvaart).

Christenen werden in deze periode regelmatig vervolgd. Soms om de aandacht af te leiden van interne misstanden (zo gaf keizer Nero hen de schuld van de catastrofale brand die Rome in 64 n. Chr. grotendeels verwoestte –waarvoor velen hém verantwoordelijk hielden- en liet hen als laaiende fakkels zijn tuinfeesten opluisteren); soms omdat hun geheimzinnigheid wantrouwen wekte; soms omdat de Romeinse heersers van mening waren dat christenen de sociale cohesie ondermijnden door hun weigering deel te nemen aan traditionele religieuze rituelen. De laatste grote vervolgingen vonden aan het eind van de 3e en begin van de 4e eeuw plaats, op bevel van de keizers Diocletianus en Galerius.

De doorbraak van het christendom werd ingeluid door de bekering van Constantijn (272-337), een pretendent voor de Romeinse keizerskroon. Hij was de zoon van Constantius Chlorus, een van de vier tetrarchen die het bestuur van het Romeinse Rijk onder zich verdeeld hadden. Hij volgde zijn vader op als caesar (onderkeizer) van het westelijke deel van het rijk (met Trier als basis), maar zijn ambities gingen verder. Hij trok eerst ten strijde tegen zijn grootste rivaal Maxentius, de zoon van Maximianus, de voormalige augustus (opperkeizer) van het Westen, die de macht in Italië had veroverd. Op de vooravond van de beslissende slag zag hij in een visioen het Christusmonogram op de schilden van zijn soldaten en werd hem beloofd dat hij ‘in dit teken’ zou overwinnen. Hij liet zijn soldaten dit monogram op hun schilden aanbrengen en tijdens de Slag bij de Milvische Brug versloeg hij het tweemaal zo grote leger van Maxentius, die op de vlucht in de Tiber viel en verdronk.

Sommigen houden staande dat het christendom toen de officiële godsdienst van het Romeinse Rijk werd, maar zover was het nog lang niet. Samen met zijn zwager, de oostelijke keizer Licinius, vaardigde Constantijn in 313 het Edict van Milaan uit, dat de christenen godsdienstvrijheid gaf, maar zelf wedde hij voorlopig op twee paarden (hij was altijd een vurige aanhanger van Sol Invictus geweest). Hoewel hij zich intensief met de geloofsleer bemoeide (o.a. tijdens het Concilie van Nicaea) en tal van kerken bouwde, liet hij zich pas op zijn sterfbed dopen.

Constantijn had in het Romeinse hartland geen echte machtsbasis en het was daarom in zijn voordeel, zoals bij vele heersers in zijn positie, om voor de handhaving van zijn gezag te steunen op een groep relatieve buitenstaanders die afhankelijk van hem waren. Eerzuchtige Romeinen die een loopbaan in het bestuur of leger ambieerden, hadden al snel in de gaten dat omarming van het christendom voordelig was voor hun carrière en velen bekeerden zich daarom (vaak alleen voor de vorm, maar hun christelijk opgevoede kinderen namen het geloof serieuzer).

Het gedrag van Constantijn was ook na zijn ‘bekering’ weinig voorbeeldig te noemen. Hij liet Licinius en diens zoontje ombrengen om zich meester te maken van zijn troon. Eenzelfde lot trof zijn te populaire oudste nazaat Crispus en zijn tweede vrouw Fausta (een zuster van Maxentius). Na zijn dood werd er (mogelijk op zijn instigatie) een bloedbad aangericht onder zijn resterende mannelijke verwanten om de troonsaanspraken van zijn drie resterende zonen te waarborgen. Deze zonen legden geen enkele christelijke broederliefde aan de dag en twee van hen beleefden slechts kortstondig plezier aan hun erfenis: in 350 bleef Constantius II als enige heerser over. Uiteindelijk kwam de enige neef die de slachtpartij had overleefd, Julianus (later bijgenaamd Apostata), op de troon. Deze walgde van het christendom en trachtte het Romeinse polytheïsme in ere te herstellen. Als hij de tijd van leven had gehad, was het hem misschien nog gelukt ook. In 363 sneuvelde hij echter tegen de Perzen, minder dan twee jaar na zijn troonsbestijging.

Ten langen leste verhief keizer Theodosius I in 380 het ‘trinitaire’ (katholieke) christendom tot de officiële Romeinse staatsgodsdienst. In 392 gaf hij het bijgeloof de genadeslag door de ‘heidense cultus’ te verbieden. Ook konden ‘heidenen’ geen officiële ambten meer bekleden. Veel zal het niet uitgemaakt hebben, want polytheïsten waren er toen al bijna niet meer te vinden.

Hoewel de triomf van het monotheïsme in deze periode in de lucht zat, was het beslist geen uitgemaakte zaak dat het christendom de overhand zou krijgen. De verering van Sol Invictus kreeg onverbloemd monotheïstische trekjes en onder mannen, vooral soldaten, werd de Mithras-cultus steeds belangrijker. De ‘overwinning’ van het christendom was in hoge mate een historisch accident, al zagen de christenen zelf dat natuurlijk anders. Zij vereerden Constantijn en zijn moeder Helena (een marketentster die nooit officieel met zijn vader getrouwd was en die haar nominatie verwierf door het entameren van de Grafkerk in Jeruzalem en het redden van relikwieën) als heiligen.

De bekering van de Romeinen onder Constantijn staat model voor de verbreiding van het christendom in Europa als geheel. Weliswaar waren langs de rafelranden van het vroegere Romeinse Rijk tal van missionarissen actief, die hun overmoed maar al te vaak met de marteldood moesten bekopen (zoals Bonifatius, die in 754 bij Dokkum door de Friezen het graf in werd geholpen), maar de meeste heidense bolwerken vielen als een heerser zich tot het christendom bekeerde (vaak uit politieke overwegingen) en het volk zijn voorbeeld volgde. De bekendste exponent van dit verschijnsel was de Frankische koning Clovis, die zich in 496 katholiek liet dopen om door zijn Gallo-Romeinse onderdanen als soeverein geaccepteerd te worden (de meeste Germaanse heersers waren arianen of heidenen).

Ook in latere tijden was dit mechanisme werkzaam. Gedurende de Reformatie bestreden de katholieken en protestanten van Duitsland elkaar met ongekende felheid, tot tijdens de Rijksdag van Speyer (1526) werd bepaald dat iedere vorst in zijn eigen gebied de geloofszaken mocht regelen. In de praktijk betekende dit dat de onderdanen van protestantse vorsten protestants werden en die van katholieke vorsten katholiek bleven. Gelovigen die daarmee niet konden leven, hadden geen keuze dan te verhuizen. De Engelse koning Henry VIII stichtte in 1533 de Anglicaanse kerk omdat de paus hem de scheiding van zijn echtgenote Catharina van Aragon weigerde. Het merendeel van zijn onderdanen haastte zich de veilige kant te kiezen (die tijdelijk zeer onveilig bleek toen hij werd opgevolgd door zijn vroom katholieke dochter Mary).

Hoewel conformisme een grote rol speelde, wil dit niet zeggen dat geen geweld werd toegepast bij de verbreiding van het christendom in Europa. Toen Karel de Grote na jaren strijd in 804 de obstinate Saksen wist te onderwerpen, hakte hij direct hun heilige eiken om en dwong hij hen op straffe des doods het kruis te aanvaarden. De Teutoonse Ridders voerden in de 13e eeuw een ‘kruistocht’ tegen de Baltische Pruzzen (naamgevers van Pruisen), waarbij de helft van de Pruzzen omkwam of vluchtte. Zij werden vervangen door Duitse kolonisten. Over het algemeen was het christelijke geweld in Europa echter meer gericht tegen ketters dan tegen heidenen, met de vernietiging van de Katharen als meest beruchte voorbeeld.

De Europese kolonisatoren ondernamen geen veroveringstochten om zieltjes te winnen, maar om hun beurzen te spekken. In hun kielzog volgden echter onvermijdelijk de missionarissen. De machthebbers ondersteunden hun activiteiten, omdat ze geloofden dat bekering tot het christendom de inheemsen docieler en arbeidzamer zou maken. Waar de kolonisatoren in contact kwamen met grote geëtableerde religies, zoals het hindoeïsme of de islam, lieten ze de gelovigen meestal met rust, uit angst de handelsrelaties te verstoren.  Hoewel dwang (zoals het vernielen van ‘heidense voorwerpen’) niet werd geschuwd, was er van geweld meestal geen sprake. Veel animisten en polytheïsten stonden best open voor de blijde boodschap, omdat ze ervan overtuigd waren dat het de hulp van de christelijke god was die de veroveraars macht en welvaart verschafte. Ze hoopten door het nabootsen van de (religieuze) rituelen van de blanken ook zelf rijkdom te verwerven.

Paus Benedictus XVI joeg tijdens een bezoek aan Brazilië veel kritische katholieken tegen zich in het harnas door te beweren dat de pre-Columbiaanse Indianen onbewust naar het christendom hadden verlangd. Helemaal ongelijk had hij niet. In Mexico en de Andes leefden honderdduizenden leden van overwonnen stammen onder het juk van de Azteken en Inca’s en liepen een gerede kans de hoofdattractie tijdens een offerritueel te worden. Een symbolisch mensenoffer is nog altijd te prefereren boven de kans dat ook jouw nog kloppende hart uit je borstkas zal worden gerukt om de bloeddorst van de goden te stillen. Bovendien was de overgang niet zo groot als wel eens wordt gedacht: tal van Indiaanse (en later Afrikaanse) goden leefden ondergronds voort, vereerd in de vorm van heiligen. Hoewel de katholieke kerkleiders in theorie fel tegenstander waren van syncretisme, bleken ze in de praktijk meesters in het samensmeden van tradities.

Ontwikkelingswerk is in essentie een christelijke uitvinding. In het begin van de koloniale periode hadden de missionarissen geen probleem met de uitoefening van enige pressie om bekeerlingen te maken. Ze hadden echter al snel in de gaten dat ze daarmee alleen maar weerstand opwekten en dat ze op veel williger oren voor hun boodschap konden rekenen als ze eerst (medische) hulp boden. Geleidelijk werd het zwelgen in naastenliefde belangrijker dan het brengen van een vreugdevolle tijding. Veel latere missionarissen vonden het onkies om het geloof ter sprake te brengen bij zielige medemensen die worstelen om te overleven.

Tegenwoordig klagen Afrikaanse bisschoppen dat ze van hun Europese collega’s overal geld voor kunnen krijgen -behalve voor missionaire activiteiten. Een godsdienst die te schuldbewust en te bescheiden is om ‘reclame’ voor zichzelf te maken, vraagt erom terzijde geschoven te worden. [Islamitische ‘hulpverleners’ hebben aanmerkelijk minder scrupules: na de recente watersnoodramp in Pakistan, bijvoorbeeld, werden door westerse christenen verschafte hulpgoederen uitsluitend doorgegeven aan medemohammedanen.]


De verbreiding van de islam.

Of Mohammed (die geleefd zou hebben van ca. 570 tot 632) überhaupt bestaan heeft, wordt tegenwoordig betwijfeld. Dat de ‘openbaringen’ van de islam op het lijf geschreven zijn van op macht en rijkdom beluste personen als hij, staat echter buiten kijf. De koran is wel eens omschreven als een ‘license to kill’ (en een ‘license to rob, maim and enslave’ kan men daaraan toevoegen). De ‘uitvinders’ van de islam wisten heel goed dat ze hun doeleinden alleen zouden kunnen verwezenlijken als ze de ruziënde stammen van het Arabisch Schiereiland zouden kunnen omsmeden tot een hechte eenheid. Er is geen geschikter middel daartoe dan een gemeenschappelijke ideologie die inspeelt op de laagste menselijke instincten. Voor agressieve godsdienstfanaten (in het Arabisch ghazi’s genoemd) biedt de islam de perfecte combinatie van geloof verbreiden en rijkdom verwerven.

Als laatst ontstane van de Abrahamitische religies kon de islam profiteren van de zwakheden van zijn voorgangers. Uitverkoren zijn om constant door de schepper op de proef gesteld te worden is geen aangenaam lot. Je vijanden liefhebben is een problematisch gebod, omdat het ingaat tegen de menselijke natuur. Het praktiseren van een religie die dit voorschrijft vereist dan ook een aanzienlijke mate van zelfverloochening. Het feit dat je niet veel intellectuele bagage nodig hebt om mohammedaan te zijn (je hoeft je slechts slaafs aan de ‘vijf zuilen’ te houden) is bepaald een voordeel.

Mensen voor de islam winnen is de plicht van iedere muzelman. Als het kan door verkondiging (dawah), als het moet ‘te vuur en te zwaard’ (jihad). ‘Afgodendienaren’ hebben slechts twee keuzes: de islam aanvaarden of gedood worden. De ‘Mensen van het Boek’ (christenen en joden) wordt een uitweg gelaten: ze kunnen voortleven als verachte en gediscrimineerde dhimmi’s. Ze dienen zich dan tegenover moslims onderworpen te gedragen, extra belasting (jizya) te betalen en te accepteren dat ze geen enkel verweer hebben als ze door moslims gemaltraiteerd of van een kapitaal misdrijf (zoals blasfemie) beschuldigd worden.

Gedurende het grootste deel van de geschiedenis van de islam ging de verbreiding van geloof hand in hand met de verovering van gebied. Tijdens het bewind van Mohammed viel het grootste deel van het Arabisch Schiereiland onder het zwaard van de islam. Zijn directe opvolgers (de Rashidun) voegden daar in nauwelijks 30 jaar Palestina, Mesopotamië, Perzië en de noordelijke delen van Egypte en Libië aan toe. Tijdens de regering van de Omajjaden (661-750) bezweken de rest van Noord-Afrika, het Iberisch Schiereiland en delen van Centraal- en Zuid-Azië.

Helaas voor de godsdienstwaanzinnigen waren hun leiders aanvankelijk eerder belust op het veroveren van vruchtbaar land, toegang tot water en rijke buit dan op het oogsten van zielen. Zij identificeerden zich meer met hun Arabische volksgenoten dan met hun mohammedaanse geloofsgenoten en hadden er een hekel aan als de verslagen volken de islam al te enthousiast omarmden, omdat dit de privileges van de Arabieren aantastte. Overwonnen niet-Arabieren die moslim wilden worden, moesten zich eerst als cliënt aan een Arabische stam verbinden. Pas toen het idee van de ummah was uitgekristalliseerd, gedurende het bewind van de Abbasidische kaliefen (750-1258), streefden islamitische heersers bewust naar verbreiding van het geloof. Als gevolg hiervan bekeerden zich tijdens het Omajjadische tijdperk slechts ongeveer 10% van de overwonnenen in het Midden-Oosten tot de islam. Tijdens de Abbasidische periode groeide het aantal moslims van 40% halverwege de 9e eeuw tot ca. 80% aan het eind van de 11e eeuw.

Het kwakkelende Perzische Rijk kon weinig weerstand bieden aan de opdringende Arabische horden en bezweek in 644. Ofschoon ze officieel niet tot de ‘Mensen van het Boek’ behoorden, werden de aanhangers van het zoroastrisme (de staatsreligie die slechts twee goden kende) niet erg onder druk gezet om zich aan de leer van Mohammed te onderwerpen. Wel kregen landbouwers na conversie meer land. Arbeiders die met vuur werkten waren een makkelijke prooi voor de islam, omdat ze in het zoroastrisme als onrein werden beschouwd. Het Perzische cultuurgebied was de eerste grote beschaving die door moslims werd overheerst en ze namen veel verworvenheden over, o.a. bij het bestuur. [Dit werd een blauwdruk voor de Borgachtige handelwijze van de moslims ten aanzien van superieure culturen.] In de 10e eeuw intensiveerde de discriminatie van niet-moslims en de zoroastristen die niet onder het islamitische juk wilden blijven vluchtten naar India, waar hun nazaten (de Parsi’s) nog altijd leven.

Er was vaak niet veel aandrang nodig om de christenen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika van hun geloof te laten vallen. In tegenstelling tot de joden waren ze niet gewend te lijden voor het goede doel. Alleen al het feit dat ze als dhimmi gediscrimineerd werden en extra belasting moesten betalen was voor veel christenen aanleiding hun opties te wegen. Bovendien concentreerden de moslims hun veroveringstochten aanvankelijk op gebieden waar de christenen een conflictueuze relatie hadden met het centrale kerkgezag (zoals Noord-Afrika en Voor-Azië). De meeste gelovigen daar behoorden tot dissidente stromingen als het donatisme, dat weigerde ‘verraders van het geloof’ weer in de kerk op te nemen, en het monofysitisme en nestorianisme, die de uitspraken van het Concilie van Chalcedon over de goddelijke natuur van Jezus verwierpen. Oppervlakkig gezien bestonden er heel wat overeenkomsten tussen deze ideologieën en de vroege islam. Hierdoor liepen veel christenen over naar de nieuwste loot aan de Abrahamitische stam. Zij waren het die de islam zijn initiële reputatie van ‘vooruitstrevendheid’ bezorgden.

Latere islamitische heersers in Al-Andalus en het Ottomaanse Rijk hadden eveneens economische motieven voor het ‘tolereren’ van andersdenkenden. Niet alleen leverde dat meer belastingen op, maar de christenen en joden waren ook productiever en inventiever dan hun moslimonderdanen. In Andalusië verdween de goedgunstigheid trouwens als sneeuw voor de zon toen puriteinse Berberdynastieën, zoals de Almohaden, de macht veroverden.

De belofte dat het paradijs gegarandeerd is als je de ‘vijanden van allah’ (toevalligerwijs ook je eigen vijanden) berooft, tot slaaf maakt, of doodt, was zeer aantrekkelijk voor de nomadische stammen van Centraal- en Oost-Azië, die moeilijk op andere wijze rijkdom konden verwerven. Dit verklaart voor een groot deel de triomftocht van de islam onder deze volken. De Mongolen, bijvoorbeeld, hingen overwegend het animisme aan, hoewel zich onder hen ook groepen nestoriaanse christenen bevonden. Ze waren de moslims, die zich verbeten te weer stelden tegen hun overvallen, aanvankelijk zeer vijandig gezind en boden zelfs de kruisridders een bondgenootschap aan om tegen hen te strijden. In de loop der tijd bekeerden echter steeds meer Mongolen zich tot de islam, die veel beter aansloot bij hun wrede natuur. De Turkssprekende Kayi stam onder leiding van Osman gaf de doodsklap aan het op zijn laatste benen lopende Byzantijnse Rijk en zijn nazaten wisten niet alleen het Midden-Oosten onder hun beheer te brengen, maar ook Griekenland en delen van de Balkan.

Waar de islam stuitte op een grote polytheïstische religie (het hindoeïsme in India) was geweld de enige optie. De Belgische historicus Koenraard Elst schreef hierover: “The Muslim conquests, down to the 16th century, were for the Hindus a pure struggle of life and death. Entire cities were burnt down and the populations massacred, with hundreds of thousands killed in every campaign, and similar numbers deported as slaves. Every new invader made (often literally) his hills of Hindu skulls, Thus, the conquest of Afghanistan in the year 1000 was followed by the annihilation of the Hindu population; the region is still called the Hindu Kush, i.e. Hindu slaughter. The Bahmani sultans (1347-1480) in central India made it a rule to kill 100.000 captives in a single day, and many more on other occasions. The conquest of the Vijayanagar Empire in 1564 left the capital plus large areas of Karnataka depopulated. And so on.

Volgens de schatting van de Indiase historicus K.S. Lal hebben de veroveringstochten van moslims op het Indisch Subcontinent, die begonnen in de 7e eeuw en pas eindigden aan de het begin van de 19e eeuw, alleen al in de periode 1000-1525 aan 60 tot 80 miljoen hindoes het leven gekost. Sinds de splitsing van het gebied in India en Pakistan (plus in latere jaren Bangladesh) hebben de opeenvolgende Indische regeringen deze bloederige geschiedenis echter standvastig genegeerd.

Bij dawah speelden (Arabische) handelaren een voorname rol. Ze brachten de islam op plaatsen die de veroveraars niet konden bereiken, zoals Indonesië. Daar werd het geloof in de 11e eeuw geïntroduceerd door handelaren uit Gujarat (India). De eerste bekeerlingen waren inheemse handelaren en vorsten. Vijf eeuwen later was de islam uitgegroeid tot de dominante religie van Java en Sumatra. Tot in de 19e eeuw waren er geen georganiseerde pogingen de overgebleven hindoes en animisten te bekeren, maar daarna werden de moslims steeds activistischer.

In Afrika beneden de Sahara werd de islam eveneens door handelaren geïntroduceerd, maar door strijders verbreid, bijvoorbeeld tijdens de zgn. Fulani jihads van de 17e tot de 19e eeuw. De islam is op dit continent vooral sterk vertegenwoordigd in het noorden (inclusief de Sahel) en langs de oostkust tot Mozambique. Vanuit deze en omringende regio’s zijn miljoenen slaven naar de harems van het islamitische hartland versleept.

In gebieden waar een islamitische meerderheid aan een niet-islamitische meerderheid grenst zijn gewelddadige conflicten nog altijd aan de orde van de dag. De oorlog tussen de ‘Arabieren’ van Noord-Soedan en de zwarte animisten en christenen in het zuiden hebben aan meer dan twee miljoen zuiderlingen het leven gekost. Recentelijk zijn in Nigeria opnieuw vijandelijkheden opgelaaid tussen de moslims in het noorden, die niet konden verkroppen dat een christen de verkiezingen had gewonnen, en de rest van de bevolking. Duizenden christenen zijn vermoord of verdreven. Het geweld roept pijnlijke herinneringen op aan de ondergang van Biafra, waar niet-moslims op grote schaal werden vernietigd zonder dat het Westen een vinger uitstak.

Het Westen heeft recentelijk opnieuw een bladzijde toegevoegd aan het zwartboek van (neo)koloniale wandaden door in Ivoorkust de kant te kiezen van de ‘democratisch’ gekozen nieuwe president (een mohammedaanse indringer uit Burkina Faso) en te helpen de zittende christelijke president, die zijn stam- en geloofsgenoten niet zomaar aan een islamitische dictatuur wilde uitleveren, te verdrijven. Hij claimde dat de verkiezingsuitslagen vervalst waren, een geloofwaardige bewering gezien de gewoonte van moslims door hun dreigende aanwezigheid bij stembureaus de kiezers te intimideren.

Ook tegenwoordig nemen islamieten hun toevlucht tot dawah op plaatsen waar ze slechts een kleine minderheid vormen, zoals gelukkig nog steeds het geval is in het Westen. Overal waar een meerderheid van moslims echter met een minderheid van andersdenkenden te maken heeft, ziet de toekomst van de laatsten er somber uit. Het aantal boeddhisten, hindoes en christenen in door moslims gedomineerde regio’s neemt gestaag af. Boeddhisten hebben het zwaar te verduren in het zuiden van Thailand. Hindoes zijn vrijwel uitgeroeid in Pakistan en Bangladesh, terwijl de mohammedanen van India een van de grootste islamitische gemeenschappen ter wereld vormen. Ook dreigen er na 2000 jaar geen christenen meer over te blijven in het Midden-Oosten. Ze zien geen andere uitweg dan emigratie. [Juist deze vluchtelingen worden in het Westen ongemeen kritisch bejegend. Ze worden niet zelden teruggestuurd naar het land waar ze hun leven niet zeker zijn, terwijl hun islamitische belagers asiel krijgen.]

Er is geen enkel uitzicht dat dergelijke conflicten ooit vreedzaam opgelost zullen worden. Wat de moslims betreft, kan er pas vrede heersen als de islam heerst.


Conclusies.

Polytheïstische godsdiensten zijn over het algemeen zeer tolerant. ‘Vreemde’ goden worden, als men er het nut van inziet, zonder aarzeling geïncorporeerd in het eigen pantheon. Als ze veel gelijkenis vertonen met al aanwezige godheden, smelten de culten dikwijls samen. Zo bestond het Romeinse pantheon uit een kern van via de Etrusken uit Griekenland geïmporteerde goden, aangevuld met Italische landgoden. Aansprekende godheden uit de veroverde gebieden kregen ook in Rome tal van fans. Voorbeelden zijn de Egyptische moedergodin Isis, de rondborstige Anatolische godin Cybele en de Perzische stierenslachter Mithras. Meer gespecialiseerde goden als Keltische paardengodin Epona vonden in de eeuwige stad weinig emplooi, maar zij bleef in de Romano-Keltische buitengewesten populair en kreeg gezelschap van composieten als Sulis-Minerva en Mars-Toutatis.

Monotheïstische godsdiensten, daarentegen, zijn van nature buitengewoon intolerant. Allemaal menen ze de ‘enige ware god’ te aanbidden. Andersdenkenden hangen daarom per definitie een dwaalleer aan. De volgelingen van Mozes, Jezus en Mohammed zijn het er alleen niet over eens of ze verschillende goden vereren, dan wel dezelfde god in een andere verschijningsvorm. In ieder geval is een felle concurrentiestrijd tussen de twee ‘missionaire’ Abrahamitische religies onvermijdelijk.

Godsdiensten kunnen op vier manieren hun aanhang vergroten: door voortplanting, verkondiging (‘zieltjes winnen’), conformisme en geweld.

Voortplanting is tegenwoordig het meest succesvolle verbreidingsmechanisme. Dat is slecht nieuws voor Europeanen en Japanners (die in ‘baarstaking’ lijken te verkeren), want hoe vruchtbaarder de aanhangers van een bepaalde godsdienst zijn, des te groter zal hun aandeel in de bevolking worden. Zo hebben katholieken in Noord-Europa in de afgelopen eeuwen met succes de ‘wraak van de wieg’ uitgeoefend. Het gemiddelde kindertal van islamitische vrouwen ligt momenteel veel hoger dan dat van de aanhangsters van andere religies en dit feit alleen al zal het percentage moslims in de wereldbevolking omhoog jagen (vooral als teerhartige westerlingen zo stupide zijn hen te helpen deze kinderen ook groot te brengen). Sommigen spreken in dit kader van een demografische jihad. Daarom kunnen we de woorden van de Algerijnse president Abdelaziz Bouteflika (“we zullen jullie veroveren met de baarmoeders van onze vrouwen”) maar beter serieus nemen.

Slechts een kleine minderheid van de wereldburgers praktiseert niet de religie waarin men is opgevoed. Met name in het Westen vallen weliswaar steeds meer twijfelaars van hun geloof (vaak tijdens de puberteit), maar er zijn niet veel mensen die bewust voor een andere, beter bij hun persoonlijkheid passende, religie kiezen. Meestal zijn het mislukkelingen in hun eigen samenleving. [Voor islamieten is switchen trouwens onmogelijk, want apostaten wacht de doodstraf.]

Ook bij zieltjes winnen is de islam in het voordeel. Christenen zijn tegenwoordig te laf om voor hun geloof te werven, terwijl de meeste moslims het als een heilige plicht beschouwen. [Laatst wekte een fanatieke moslima nog algemeen misprijzen op toen ze probeerde stervende slachtoffers van de Alphense schutter de shahada te laten uitspreken.] In de meeste werelddelen zijn de kaarten nu wel geschud en kan alleen massale migratie te balans nog verstoren (een reëel gevaar voor Europa). In het polygame en deels nog heidense Afrika, echter, liggen de kansen voor de islam (de enige wereldgodsdienst die polygamie propageert) een stuk beter dan die van het christendom (dat van de aanhangers monogamie eist).

In de loop van de geschiedenis heeft vooral het christendom volop geprofiteerd van conformisme (de neiging van mensen om het voorbeeld van hun leiders te volgen/de kant van de winnaar te kiezen). Het kwam zelfs geregeld voor dat veroveraars uit politieke overwegingen het christelijke geloof van (een deel van) hun nieuwe onderdanen overnamen, in de wetenschap dat hun eigen volk als een kudde schapen in hun voetspoor zou treden.

Geen islamitische vorst heeft zich ooit ‘verlaagd’ tot het adopteren van de religie van veroverden, ook al waren zij veel beschaafder dan hij. Al hun verworvenheden werden overgenomen (en later als ‘islamitische uitvindingen’ gepresenteerd), behalve hun godsdienst. Toen er geen grote civilisaties meer waren overgebleven die zich lieten absorberen, waren ook de mohammedaanse ‘gouden eeuwen’ ten einde. Nieuwe onderdanen die zich ‘vrijwillig’ bekeerden tot de islam deden dat vaak volgens het patroon dat bekend is van de acceptatie van technologische innovaties, de zgn. S-curve (een afgeleide van de normale verdeling).

Het christendom zou in het Romeinse Rijk en later in de rest van Europa geen poot aan de grond hebben gekregen als de gelovigen oprecht de christelijke waarden hadden hooggehouden. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis trokken de meeste christenen zich in het dagelijkse leven echter weinig aan van het gebod de naasten lief te hebben. Toch is er een cruciaal verschil tussen de christelijke en islamitische aanpak, gesymboliseerd door het feit dat in het christendom onder martelaren mensen worden verstaan die zijn gestorven voor hun geloof, terwijl het in de islamitische visie mensen zijn die hebben gedood voor hun geloof. Het gebruik van geweld, zeker voor de verbreiding van een godsdienst, staat diametraal op de christelijke ideologie, terwijl de islam wapengekletter toejuicht.

Europa staat vol met kerken en kloosters die zijn gebouwd door voor hun zielenheil vrezende warlords. Niet zelden spendeerden ze zelf de laatste jaren van hun leven in een dergelijk klooster en bestrooiden hun hoofden met as uit wroeging over hun wandaden. Mohammedanen, daarentegen, glorieerden in geweld. Nooit hebben ze blijk gegeven van enig schuldgevoel over de misdrijven van henzelf of hun voorouders. Nog altijd wordt bruutheid niet geschuwd bij de verbreiding van het geloof. Zo worden in landen als Egypte en Pakistan met de regelmaat van de klok christelijke of hindoeïstische meisjes ontvoerd, onteerd, aan hun verkrachter uitgehuwelijkt en gedwongen hun geloof af te zweren. Mochten ze ooit gered worden, dan zijn ze als apostaten vogelvrij. [Het kan natuurlijk altijd nog erger.]

De huidige generatie christenen wordt verlamd door misplaatst schuldgevoel. Zij praktiseren de christelijke naastenliefde tot op het suïcidale af en helpen daarmee hun ergste vijanden de overhand te krijgen. Sommigen laten zelfs hun kerken ontheiligen door islamitische gelukszoekers. Het is echter bepaald niet aan te bevelen de andere wang toe te keren bij conflicten met mensen die de opdracht hebben ongelovigen (jou dus) dood te slaan.

Ik zie de toekomst van het christendom dan ook somber in. De met een onnavolgbare zelfvernietigingsdrang behepte aanhangers ervan zullen van het wereldtoneel worden weggefokt en weggepest en de atheïsten, joden, boeddhisten en hindoes zal het niet beter vergaan –tenzij men de islam met gelijke munt terugbetaalt. In het mensenrijk gaat het namelijk niet anders toe dan in het dierenrijk: de meest agressieve wint. De technologische superioriteit van het Westen is volkomen betekenisloos als men weigert de producten ervan tegen de jihadistische moslims in te zetten. Degenen die hopen op een proces van ‘verlichting’ in de islam zijn naïef. De meest dogmatische van alle religies heeft zich al bijna duizend jaar succesvol tegen iedere wetenschappelijke vooruitgang weten te verweren. Het is dus niet te verwachten dat het gezonde verstand uiteindelijk zal zegevieren bij de muzelmannen.

woensdag, juni 13, 2012

Falende psychotherapeuten.

De lessen van het bloedbad in Alphen a/d Rijn. (Oorspronkelijke publicatie 13-7-2011.)

Tijdens de persconferentie over de resultaten van het onderzoek naar de schietpartij van 9 april 2011 in winkelcentrum De Ridderhof in Alphen a/d Rijn, waarbij 6 mensen om het leven kwamen en 16 (deels zwaar) gewond werden, kwamen onthutsende feiten aan het licht. Dader Tristan van der Vlis was een paranoïde schizofreen met zelfmoordneigingen, een onbedwingbaar verlangen God te straffen door ‘zijn schepselen pijn te doen’ en een fascinatie voor spree killers. Zo iemand had nooit en te nimmer een wapenvergunning mogen krijgen, dat zal zelfs de grootste schiettuigfetishist toegeven.

In 2005 was Tristan door de politie al eens een wapenvergunning (waar hij als lid van een schietvereniging in principe recht op had) geweigerd vanwege een incident met een luchtbuks. Toen hij in 2008 voor de tweede maal een vergunning aanvroeg, was deze overtreding echter verjaard. Ook toen beschikte de politie echter over informatie (nl. zijn gedwongen opname in een gesloten psychiatrische inrichting in 2006) die ertoe had moeten leiden dat hem de gevraagde vergunning opnieuw ontzegd was. Die informatie was echter niet doorgegeven aan de beoordelaar, was door hem over het hoofd gezien, of was door hem niet op waarde geschat. Een menselijke fout dus. Kan gebeuren, zou je denken.

Het schokkende is echter dat de politie alleen bij toeval over deze informatie beschikte. Psychiatrische instellingen zijn niet verplicht gedwongen opnames aan de politie te melden en doen dat, met verwijzing naar het medische beroepsgeheim, dus niet –ook al vertoont de patiënt het typische profiel van een spree killer. Alleen als de hulp van de politie wordt ingeroepen om een onwillige patiënt bij een instelling af te leveren, zoals in het geval van Tristan van der Vlis, is deze op de hoogte. Er lopen honderden paranoïde, schizofrene, suïcidale en/of door bloedbaden geobsedeerde frustraten rond waar de politie niets van weet.

Nu kan men natuurlijk de regels aanscherpen. De onderzoekers deden al een suggestie in deze richting tijdens de persconferentie. Zo kan de overheid behandelaars verplichten informatie over gedwongen opnames aan de politie door te geven (de KNMG is hier natuurlijk tegen), of kan men een register aanleggen van mensen die wegens psychische stoornissen geen wapenvergunning mogen krijgen, dat door de politie in geval van een aanvrage geraadpleegd kan worden. Ook kan men wapenhandelaren verplichten de aanschaf van meerdere wapens tegelijk, ongewone hoeveelheden munitie, of kogelvrije vesten (die in geen enkele schietvereniging nodig zijn) te melden. Maar regels kunnen ontdoken worden en er zullen altijd mensen zijn die fouten maken.

Jaarlijks komen honderden ongelukkigen om in het verkeer. Onbelemmerde mobiliteit wordt in onze samenleving echter gezien als een groot goed, zodat we deze slachtoffers ‘voor lief nemen’. Deze overweging geldt echter niet voor het bezit van vuurwapens. Schiet- en jachtverenigingen dienen geen enkel maatschappelijk nut. Zielige mannetjes die hun ego willen opkrikken door wild om zich heen te paffen zoeken maar een andere hobby. [Kooivechten lijkt me wel wat, dan loopt alleen hun eigen soort risico.] Ik kan het dan ook niet vaak genoeg zeggen: schietverenigingen, de plezierjacht (ook die van de koninklijke familie) en iedere andere vorm van legaal vuurwapenbezit door particulieren moeten worden verboden.

Hopelijk zullen er als gevolg van deze zaak koppen gaan rollen. Ik vind niet dat de baas van de Alphense politie zijn kop op het hakblok moet leggen vanwege het tekortschieten van een ondergeschikte (zoals door sommigen wordt geëist), zolang de fout tenminste niet het gevolg is van een rammelende organisatie of overbelasting. Als de betreffende beoordelaar cruciale informatie over het hoofd heeft gezien, dan moet hij bestraft worden. Erger is echter het spectaculaire falen van de ‘hulpverleners’. Verscheidene van hen waren op de hoogte van de psychische problemen van Tristan en van het feit dat hij vuurwapens wilde aanschaffen (daarvan was de GGZ Rivierduinen door de ouders zelf op de hoogte gesteld) Toch is er niet ingegrepen, een grof schandaal. Ontslag op staande voet wegens verregaande incompetentie is wel het minste dat er dient te gebeuren.

Het falen van de psycheuten* die Tristan van der Vlis ‘behandeld’ hebben is symptomatisch voor het disfunctioneren van de hele beroepsgroep. Hulpverleners zijn zo gefocust op de belangen van de ‘cliënt’ dat ze de risico’s voor de samenleving compleet negeren, of van mening zijn dat burgers deze gevaren maar moeten accepteren omdat men psychopaten en criminelen nu eenmaal niet levenslang op kan sluiten. Het beschermen van onschuldigen zou echter niet alleen voor de politie, maar ook voor psychotherapeuten de eerste prioriteit dienen te zijn. Schieten ze hierin stelselmatig te kort, dan kan men de professie maar beter opdoeken. Als een objectieve analyse van de gevaren die wandelende tijdbommen als Tristan van der Vlis opleveren ertoe leidt dat ze de rest van hun leven in een gesloten inrichting door moeten brengen, heb ik daar niet het minste probleem mee.

* Psycheut is mijn term voor iemand die in de waan verkeert een psychoot te kunnen genezen -en die dus bijna even gek is als zijn patiënt. Helaas valt het gros van de redders in psychische nood onder deze definitie.

woensdag, april 13, 2011

Handen af van Libië!

In het artikel “A lesson from the professor and the station master” memoreert George Jonas een anekdote over de befaamde Hongaarse Oriëntalist Arminius Vambery die, zoals vele hoogwaardigheidsbekleders rond de vorige eeuwwisseling, de beschikking had over een privé-treinwagon. Daarmee reisde hij eens door Anatolië, op uitnodiging van de sultan van het zieltogende Ottomaanse rijk. In een klein dorpje aangekomen dook ineens de stationschef op, die hem meedeelde dat zijn wagon moest worden losgekoppeld. Alleen als hij een bescheiden bakshish doneerde, kon er wel een uitzondering gemaakt worden. De bejaarde, kreupele geleerde aarzelde geen moment en liet zijn kruk hard neerkomen op de uitgestoken hand van de inhalige functionaris, een beer van een vent. Onder een regen van slagen ging de stationschef, verontschuldigingen mompelend, er als een haas vandoor. Zijn metgezel informeerde of hij niet bang was een man te slaan die hem gemakkelijk in tweeën had kunnen breken. “Dit is de Oriënt, hem niet slaan vond ik nog veel beangstigender”, antwoordde Vambery.

Er is maar één manier om met traditionalistische islamieten om te gaan (nl. met de knoet in de hand), omdat zij slechts één soort intermenselijke relaties kennen: die tussen meester en slaaf. Allah is de meester, mensen zijn niets dan zijn slaven; mannen zijn de meesters, vrouwen en kinderen zijn niets dan hun slaven; moslims wanen zich de meesters, kuffar zijn niets dan hun slaven. Als men zich tegenover een mohammedaan niet als een meester gedraagt, zal men als een slaaf behandeld worden. Het is dan ook onzinnig om moslims te helpen. Hulp geven is voor hen geen bewijs van menslievendheid, maar juist een bewijs van zwakheid. Hulp ontvangen is geen bewijs van eigen falen, maar juist een bewijs van eigen superioriteit. Hulp van kuffar is slechts een alternatieve vorm van jizya, die moslims rechtens toekomt vanwege het blote feit dat ze de verachtelijke ongelovigen in leven gelaten hebben. Enige vorm van dankbaarheid is dan ook volstrekt overbodig. Niet alleen ondank, maar haat zal het loon van de hulpvaardige zijn.

Dit is onlangs weer eens ten overvloede bewezen in de Afghaanse stad Mazar-i-Sharif, waar een dol geworden massa, opgejut door wraakzuchtige imams, zeven medewerkers van de VN lynchte (waaronder vier –vermoedelijk boeddhistische- bewakers uit Nepal, die de suïcidale opdracht hadden gekregen niet op een woedende menigte te schieten, al werden ze nog zo bedreigd) uit verlate razernij over het 'koranproces' van dominee Terry Jones. [De koranverbranding van Ann Barnhardt is overigens veel amusanter: vooral de boekenleggers van bacon zijn een geniale vondst.]

In een eerder artikel heb ik ervoor gepleit om alle ontwikkelingshulp aan moslims te staken. De scheiding der wegen zal echter nog veel verder dienen te gaan. Ik heb een gruwelijke hekel aan radicale islamisten, maar op één punt ben ik het hartgrondig met hen eens: het Westen dient zich niet met de interne aangelegenheden van moslimlanden te bemoeien. We moeten de moslims in hun eigen vet gaar laten smoren. Als ze elkaar bij duizenden over de kling jagen, als ze massaal creperen door honger en ziekten, als ze bij natuurrampen fatalistisch op de puinhopen neerzitten, dan hebben ze Allah blijkbaar vertoornd -en wie zijn wij om de wijsheid van de almachtige in twijfel te trekken.

Moslims proberen te helpen is dwaasheid, moslimlanden democratisch proberen te maken is waanzin. Hoe de meeste moslims over democratie denken is treffend onder woorden gebracht door de Turkse premier Recep Tayyip Erdogan. Hij vergeleek democratie met een trein, die je verlaat zodra je doel bereikt is. Islam en democratie gaan niet samen en zullen ook nooit samen kunnen gaan. In een democratie buigt de overheid voor de wil van het volk, terwijl een islamitische overheid alleen voor de wil van de maangod mag buigen.

Moslimlanden vormen een doorlopende waarschuwing tegen de gevaren van diversiteit en zouden in dat opzicht een les voor ons allen moeten zijn. In de islamitische wereld heerst óf chaos, als de verschillende volken, stammen en religieuze groeperingen elkaar op leven en dood bestrijden (zoals in Somalië), óf onderdrukking. Dictaturen zijn er in twee smaken: de seculiere (meestal militaire) dictatuur (zoals in Syrië) en de theocratische dictatuur (zoals in Iran). Een zogenaamd democratisch land als Indonesië (waar de islam nog enigszins ontkracht wordt door hindoeïstische invloeden) is het grootste deel van zijn postkoloniale geschiedenis een militaire dictatuur geweest en is nu hard op weg een shariastaat te worden (net als Turkije). Overal waar moslims vrij konden kiezen, stemden ze voor het theocratische dwangbuis. Er is maar één kwestie voor het Westen van belang: hebben we last van de politieke situatie in een moslimland of niet.

De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat de seculiere dictaturen voor het Westen het meest gunstig uitpakken. Ze zorgen voor stabiliteit, houden de moslimextremisten onder de duim (zoals ook christelijke minderheden toegeven) en zijn vaak afhankelijk van westerse steun, dus beïnvloedbaar. De manier waarop Amerika een trouwe bondgenoot als Hosni Mubarak heeft laten vallen is dan ook beschamend. Linkse Gutmenschen klagen altijd dat het Westen alleen geïnteresseerd is in de olievoorraden van het Midden-Oosten en zich daarom met brute onderdrukkers inlaat. Deze visie is niet geheel van realiteit ontbloot. Zonder olie storten de economieën van de westerse landen (helaas) in elkaar, dus het garanderen van een continue stroom olie is een legitiem belang.

De democratische revolutie betekent ook het failliet van islamhaters. Waar blijft een Wilders of een Le Pen, nu hele volkeren in landen met een grote meerderheid van moslims hun democratische rechten opeisen?” juichten de oliedomme Europarlementariërs (van de PvdA uiteraard) Bozkurt en Berman in de Volkskrant. Volstrekte onzin natuurlijk. Er zullen onder de demonstranten heus wel oprechte democraten gezeten hebben (vooral hoogopgeleide jongeren die actief zijn op het internet), maar zij vormen slechts een kleine minderheid en hun invloed valt volkomen in het niet bij de macht van goed georganiseerde fundamentalistische groeperingen als de Moslimbroederschap. Deze zullen eventuele ‘vrije’ verkiezingen dankzij de volgzaamheid van de grote massa religieuze zombies met gemak winnen –om vervolgens spoorslags een theocratische dictatuur in te voeren waarin de waarachtige democraten als eersten achter de tralies of onder de zoden zullen belanden.

Men zou verwachten dat Amerika zich niet nog een keer aan de democratische steen zou stoten, na de debacles in Irak en Afghanistan (waar men vele honderden miljarden en vele duizenden soldatenlevens heeft verspild in een vergeefse poging ‘democratie te brengen’ en ‘het land op te bouwen’), maar dan onderschat men de ezelachtigheid van Barack M. Obama. Aangespoord door de eveneens aan megalomanie lijdende Franse president Nicolas Sarkozy en in de luren gelegd door de Arabische Liga (die Gadaffi maar al te graag kwijt is, maar er niet over peinst zelf de kastanjes uit het vuur te halen) heeft Amerika wederom honderden miljoenen dollars verkwist om het peperdure bommen te laten regenen op het verouderde wapentuig van Gadaffi tijdens de zinloze NAVO-queeste om de opstandelingen in Oost-Libië te helpen. Aangezien men weigert grondtroepen in te zetten, is er een patstelling ontstaan die de lepe dictator ongetwijfeld in zijn eigen voordeel zal weten om te buigen.

Natuurlijk is Muammar al-Gadaffi een gevaarlijke gek en het is zeker niet onlogisch om hem eens flink mores te leren. Dat hadden de westerse landen echter veertig jaar geleden moeten doen, voor hij linkse en islamitische terroristen tegen hen ophitste en hun vliegtuigen in de lucht liet ontploffen. Gadaffi’s tegenstanders zijn absoluut geen vrijheidslievende idealisten, maar leden van concurrerende stammen die minder dicht bij de voedertrog staan dan ze wensen, voormalige handlangers die zelf de macht willen grijpen en islamistische intriganten. Behalve dat ze Gadaffi uit de weg willen ruimen, zijn ze het over weinig zaken eens en aan hun democratische gehalte kan met recht getwijfeld worden. De meeste andere exponenten van de ‘Arabische lente’ hebben ‘meer welvaart’ een stuk hoger in het vaandel staan dan ‘meer vrijheid’ en velen gokken wat het reiken naar rijkdom betreft liever op Europa.

Bemoeienis met de Noord-Afrikaanse ‘volksopstanden’ is dan ook alleen gerechtvaardigd als het erom gaat de aanzwellende golf asielprofiteurs tegen te houden. Tot op heden is dat nauwelijks gelukt. Van alle Noord-Afrikanen ondervinden de Tunesiërs de minste nadelen van de strijd om democratisering en juist zij zijn degenen die de gelegenheid hebben misbruikt door bij duizenden naar Lampedusa te ‘vluchten’ –eerder een teken dat ze niets te vrezen hebben (dictators zien niet graag dat hun horigen de benen nemen), dan het bewijs dat hun leven gevaar loopt (de enige reden om vluchtelingen toe te laten).

Het ingrijpen in Libië is het zoveelste hoofdstuk in de continuing story van mislukte interventies in moslimlanden. Het loslaten van de kwaadaardige zielenherder Ruhollah Khomeini op Iran heeft geleid tot een theocratische dictatuur met aan het hoofd een krankzinnige president die binnenkort de knoppen van een atoombom onder handbereik heeft. Het redden van de menselijke organen stelende moslims in Kosovo door het bombarderen van de Servische christenen heeft geleid tot een bruggenhoofd voor terroristen in Europa. Het bewapenen van Afghaanse mujahedin voor hun strijd tegen de Sovjetbezetting (aanvankelijk een clandestiene actie van de Texaanse afgevaardigde Charlie Wilson en een aantal ongeleide CIA-projectielen) heeft geleid tot het schrikbewind van de Taliban en 9/11. Het omverwerpen van het gewelddadige regime van Saddam Hussein heeft geleid tot het verdrijven van meer dan de helft van de christenen uit Irak en zal leiden tot een uitzichtloze burgeroorlog zodra de ‘geallieerden’ hun hielen gelicht hebben. Het geven van ontwikkelingshulp aan moslimlanden heeft als consequentie dat hordes mohammedanen die anders op jeugdige leeftijd waren overleden nu staan te dringen om de westerse samenlevingen te vergiftigen.

Elke bemoeienis met een moslimland leidt onvermijdelijk tot een catastrofe. Het Westen moet de relaties met de islamitische wereld dan ook drastisch herzien. Wil men geen Clash of Civilizations dan moet er een Divide between Civilizations komen. Om te beginnen moeten de geallieerden zich onverwijld terugtrekken uit Irak en Afghanistan (wat Nederland de onzalige missie in Kunduz bespaart). Contacten met de islamitische wereld dienen beperkt te worden tot de meest basale handelsrelaties (olie voor voedsel, medicijnen en andere eerste levensbehoeften). Westerse toeristen en hulpverleners die zo nodig naar een moslimland willen, doen dat in het vervolg maar op eigen risico. Worden ze ontvoerd of bedreigd, dan is dat niet het probleem van hun regering (een zo onbesuisde reddingsactie als de mislukte poging een ingenieur van Haskoning uit Libië te halen mag in de toekomst nooit meer plaatsvinden). Bedrijven die hun kassa willen laten rinkelen in deze landen doen dat in het vervolg maar zonder overheidsgaranties.

De belangrijkste stap in het vergroten van de afstand tot de islamitische beerput is echter het paal en perk stellen aan de migratie van moslims naar het Westen. De aanwezigheid van miljoenen erfvijanden op de Europese bodem heeft tot niets dan ellende geleid. Turkije mag dan ook onder geen enkel beding lid worden van de EU (nu al worden er op grote schaal visa uitgereikt aan moslims uit het Midden-Oosten en Centraal-Azië, die dan onbelemmerd Europa zullen kunnen binnenstromen). Het asielrecht, door moslims fanatiek verkracht, moet worden afgeschaft. De remigratie van moslims naar de landen van herkomst moet krachtig worden bevorderd.

Democratie en islam gaan niet samen. Moslims en niet-moslims gaan al evenmin samen. Hoe eerder we dit beseffen, des te groter is de kans dat we onze civilisatie misschien nog zullen kunnen redden.

zondag, maart 27, 2011

De handelaren in stralingsangst grijpen hun kans.

De ’nucleaire catastrofe’ van Fukushima speelt de vijanden van kernenergie behoorlijk in de kaart. In vele landen is opnieuw een felle discussie ontstaan tussen voor- en tegenstanders, opgejut door de bepaald niet objectieve massamedia.

Voorop in dit proces loopt Duitsland, waar de beide publieke zenders dagelijks urenlange extra uitzendingen aan de gebeurtenissen rond de kerncentrale wijdden, van commentaar voorzien door ‘deskundigen’ die zonder uitzondering uit de hoek van de kernenergiehaters afkomstig waren. Bij voorbaat werd ervan uitgegaan dat de Japanse regering loog over het stralingsgevaar en haar burgers aan onverantwoorde risico’s blootstelde. Laffe politici van de regeringspartijen, beducht voor een zeperd bij de eerstkomende deelstaatverkiezingen, haastten zich achterop de stront(ium)kar te springen en eisten de heroverweging van het besluit de looptijd van oudere kernreactoren te verlengen. Angela Merkel ontdeed zich bliksemsnel van haar ruggengraat. Veel heeft het niet geholpen.

Meer dan 60 procent van de Duitsers is bang voor kernenergie. Zoals ze vroeger blind het spoor van Hitler volgden, zo draven ze nu als kippen zonder kop achter de ultralinkse klimaat- en atoomhysterici aan. Er is overigens een probaat middel tegen dit soort idealistische verdwazing. Verplicht alle Duitsers schriftelijk te verklaren of ze pro of contra kernenergie zijn. De tegenstanders moeten dan voortaan uitsluitend zonne-, water- en windenergie geleverd krijgen tegen de werkelijke (ongesubsidieerde) kostprijs en de voorstanders mogen naar hartenlust goedkope atoomstroom verspillen. Eens kijken wat er dan van de groene principes overblijft.

Ook in Nederland hebben de media zich niet onbetuigd gelaten. Bij Pauw en Witteman mocht avond aan avond kernfysicus (tevens PvdA-kamerlid en voormalig Greenpeace-activist) Diederik Samson de ontwikkelingen duiden (wat hij overigens aanmerkelijk genuanceerder deed dan zijn Duitse collega’s). RTL haalde correspondent Jaap van Deurzen vanwege het stralingsgevaar spoorslags terug naar Nederland en stuurde hem voor controle naar het Energieonderzoek Centrum Nederland in Petten. Daar bleek dat hij maar liefst twee keer de hoeveelheid straling had ondergaan die normaal is bij een trans-Atlantische vlucht. [Zo gevaarlijk was het dus in het rampgebied. Hij mag blij zijn dat hij het er levend van afgebracht heeft en het mag bovendien een wonder heten dat frequent flyers niet bij bosjes omvallen, om van piloten en stewardessen nog maar niet te spreken.] Dit bewijst maar weer eens dat zelfs normaliter nuchtere mensen het laatste greintje gezond verstand verliezen als het om de gevaren van kernenergie gaat.

Iedere (natuur)ramp is een ‘gratis masterclass’ over de risico’s waar mensen aan blootgesteld zijn. In dit licht bezien is er ook niets op tegen om met de in Fukushima opgedane nieuwe inzichten de veiligheid van de Europese kerncentrales nog eens grondig te controleren. Maar wat leren de ongevallen in Fukushima en andere kerncentrales ons nu eigenlijk?

Er was in Fukushima sprake van een buitengewoon ongelukkige samenloop van omstandigheden: het betrof (1) een hoogbejaarde kerncentrale, die (2) op de slechtst mogelijke plaats was gelegen, die (3) getroffen werd door twee zeldzame natuurrampen (een aardbeving van 8,9 op de Schaal van Richter –nog nooit voorgekomen in Japan- en een tsunami met golven van 14 meter hoogte) en die (4) werd beheerd door een bedrijf (TEPCO) dat winst boven veiligheid stelt. De kerncentrale werd tijdens de aardbeving automatisch uitgeschakeld en heeft de schokgolven goed doorstaan. Het was de tsunami die de genadeklap gaf. Als de kerncentrale tien kilometer verder het binnenland in gelegen had, was er niets aan de hand geweest. Nieuwere reactoren zijn veel beter tegen de grillen van de natuur beschermd en men kan er een Boeing op laten neerstorten zonder dat het stralingsgevaar oplevert.

Een dergelijke opeenstapeling van tegenslagen is zeer zeldzaam en bovendien zijn de gevolgen van deze ‘atoomramp’ tot nu toe zeer beperkt. De tsunami heeft volgens de laatste schattingen aan meer dan 20.000 mensen het leven gekost, de teloorgang van de centrale van Fukushima tot op heden aan niemand. Van besmetting van de omgeving is er, ondanks alle onheilstijdingen van paniekzaaiers, nauwelijks sprake. Als in de toekomst alle bestrijders van de ramp aan de gevolgen van stralingsbesmetting zouden overlijden, is er sprake van minder dan 200 doden (elk slachtoffer is er een teveel natuurlijk).

In het kleine Nederland vallen er ieder jaar minstens driemaal zoveel doden in het verkeer. Toch rept niemand over een ‘verkeerscatastrofe’ en bestaat er niet de minste behoefte om het gebruik van motorvoertuigen voortaan te verbieden. Nederlanders achten de risico’s van het verkeer alleszins aanvaardbaar. In China sterven elk jaar duizenden mijnwerkers bij ongelukken. Vele duizenden meer creperen aan silicose. Het aantal slachtoffers van de luchtvervuiling door het stoken van kolen (roet en smog) loopt in de honderdduizenden per jaar. Toch piekert men er niet over de kolenmijnen te sluiten.

Over de gehele wereld draaien al decennialang honderden kerncentrales. In al die tijd zijn er slechts drie serieuze ongelukken gebeurd, in Harrisburg, Tsjernobyl en Fukushima. In Harrisburg kwam een aanzienlijke hoeveelheid radioactief gas in de atmosfeer, maar er kon geen enkel nadelig gevolg voor de omwonenden worden aangetoond, ondanks 18 jaar van intensief onderzoek.

Tsjernobyl was een unicum: een nucleaire catastrofe kan zich in deze vorm nooit meer voordoen. Door een opeenvolging van menselijke fouten ontplofte een in vol bedrijf zijnde stokoude reactor en deze spuwde naar alle kanten brokken zwaar radioactief grafiet uit -het ergst denkbare scenario. Het gevolg was dat er een radioactieve wolk Europa in dreef, de omgeving van de reactor in een straal van 30 kilometer ‘onbewoonbaar’ werd (dieren gedijen er echter uitstekend en er worden alweer volop uitstapjes naar de reactor georganiseerd), zodat 100.000 omwonenden moesten verhuizen. Van de first responders stierven er 31 binnen drie maanden na de ramp, waarvan 28 aan Acute Radiation Sickness. Hoeveel mensen in totaal aan de gevolgen van radioactieve besmetting zijn overleden is echter moeilijk na te gaan omdat (a) vele vormen van kanker een incubatietijd van tientallen jaren hebben, (b) een op de drie mensen ook zonder blootstelling aan straling uiteindelijk kanker krijgt, vooral op latere leeftijd, en (c) in dezelfde periode de Sovjet Unie uit elkaar spatte en door toegenomen stress, misdaad en alcoholmisbruik het sterftecijfer so wie so omhoog schoot. De WHO schat het uiteindelijke aantal doden op minder dan 10.000. Doemdenkers proberen ons nog altijd te laten geloven dat het er veel meer geweest zijn. Natuurlijk was de materiële schade gigantisch, maar dat is ook het geval bij een brand in een olieraffinaderij.

De risico’s van de opwekking van kernenergie zijn dus beperkt (en andere vormen van energie brengen ook gevaren met zich mee), terwijl kerncentrales vele voordelen bieden. Ze leveren goedkope elektriciteit, de voorraad grondstoffen is voldoende voor honderden jaren stroomopwekking, landen zijn voor hun energievoorziening minder afhankelijk van olie- en gasrijke schurkenstaten en de CO2-uitstoot is uiterst gering (wat klimaathysterici zou moeten aanspreken, maar die vervuilen liever de horizon met peperdure windmolens). Alle reden dus om dapper voort te gaan met de productie van atoomstroom. Wel zou men een aantal maatregelen moeten treffen die kerncentrales nog betrouwbaarder maken.

Particuliere bedrijven nemen het met de veiligheidsmaatregelen vaak niet zo nauw als dat ten koste van de winst gaat (wat door BP recentelijk weer overtuigend is bewezen). Kerncentrales moeten dus óf door de overheid worden beheerd, óf voortdurend scherp worden gecontroleerd. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat studenten kernfysica tijdens hun (verplichte) stage in een kerncentrale een forse bonus krijgen (genoeg om in één klap hun studieschulden af te lossen en door het bedrijf te betalen) voor iedere overtreding van de veiligheidsvoorschriften die ze constateren. Centrales die systematisch de veiligheidsregels aan hun laars lappen moeten tegen een minimumvergoeding worden onteigend door de overheid. Kernreactoren zijn tegenwoordig vrijwel immuun voor terroristische aanvallen van buitenaf, maar dat geldt niet voor sabotage van binnenuit. Het is dus af te raden om moslims en (voormalige) linkse activisten in een kerncentrale te laten werken. Better safe than sorry.

De reacties op de gebeurtenissen in Fukushima tonen maar weer eens aan wat een rare wezens mensen toch zijn. Terwijl ze volledig van de kook raken door wat probleempjes bij een kerncentrale, halen ze hun schouders op voor de echte risico’s waaraan ze zijn blootgesteld. Het is 80% kans dat er binnen afzienbare tijd in San Francisco een zware aardbeving zal plaatsvinden, die aan tienduizenden, zo niet honderdduizenden, het leven kan kosten. Toch blijft de stad tegen de klippen op groeien. Het is hoogst waarschijnlijk dat vroeg of laat de Vesuvius zal uitbarsten en een geweldige chaos zal aanrichten in het dichtbevolkte gebied rond de Baai van Napels. Toch verhuist niemand om die reden naar veiliger oorden.

Tegenstanders van kernenergie hameren op het feit dat er ondanks alle veiligheidsmaatregelen oncontroleerbare ‘restrisico’s’ blijven. Mensen zijn echter best bereid met risico’s te leven als daar voldoende voordelen tegenoverstaan (omwonenden van kerncentrales zouden bijvoorbeeld gratis atoomstroom kunnen krijgen) -alleen is velen door de ‘handelaren in stralingsangst’ een atoomfobie aangepraat. Het is de plicht van regeringen om ervoor te zorgen dat er niet nog meer voedsel wordt gegeven aan een dergelijke uitbraak van massahysterie –een taak waarbij Merkel en consorten jammerlijk gefaald hebben.

In Nederland komen nauwelijks lichte en in het geheel geen zware aardbevingen voor, want het ligt niet op een breuklijn. De kans op een tsunami is nihil en de schade die een eventuele overstroming aan kan richten is in vergelijking zeer beperkt. Wat mij betreft mogen er dus best nog wat kerncentrales bijgebouwd worden in Nederland. Helaas laten te veel Nederlanders zich angst aanpraten.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.

donderdag, februari 03, 2011

Geen krokodillentranen voor Zahra Bahrami.

Het opleggen van de doodstraf voor het smokkelen van bescheiden hoeveelheden drugs is sadistisch. Het aan een verdachte onthouden van een adequate verdediging is middeleeuws. Het afdwingen van een bekentenis door marteling en het executeren van een gevangene terwijl het beroep tegen het doodvonnis en een tweede rechtszaak nog lopen is barbaars. Het terechtstellen van een veroordeelde zonder familie en advocaat daarvan op de hoogte te stellen is laaghartig. Iran heeft zich in de zaak van de 45-jarige Iraans-Nederlandse Zahra Bahrami (alias Sahra Bahraami, alias Zahra Mehrabi), die op 29 januari werd opgehangen als drugshandelaarster en mohareb (vijand van God) opnieuw laten kennen als een schurkenstaat. Men kan zich afvragen of de Nederlandse regering doortastend heeft gereageerd op de Iraanse machinaties. De executie van deze ‘Nederlandse staatsburger’ roept bij mij echter ook heel andere vragen op.

Zahra Bahrami kwam in 1994 als (politiek?) vluchtelinge naar ons land en kreeg op enig moment (wanneer precies is onduidelijk) de Nederlandse nationaliteit. Ze was een gescheiden vrouw, die haar zoon meenam naar een land vol ‘ongelovigen’, haar twee dochters achterliet bij haar ex-man en bijkluste als buikdanseres. Haar levenswijze werd in Iran scherp afgekeurd. Bovendien stond ze naar eigen bewering op een dodenlijst omdat haar oudere broer een foto van de sjah (!) in bezit had gehad. Er is in haar geboorteland het afgelopen decennium weinig veranderd, dus de bezwaren tegen haar persoon bleven onverkort van kracht. Hoe is het mogelijk dat Zahra Bahrami onbekommerd op familiebezoek in Iran kon gaan? Daarop is maar één antwoord mogelijk: ze heeft bij haar asielaanvraag gelogen. [Het Ministerie van Buitenlandse zaken kon na haar arrestatie in december 2009 haar gegevens in eerste instantie niet vinden in de bestanden omdat “haar naam en geboortedatum anders waren”!] Ik heb ooit een bona fide vluchteling uit Iran gekend. Hij moest naar Turkije om zijn familie te treffen.

Dit is een opvallend vaak voorkomend verschijnsel in de asielindustrie. Duizenden ‘vervolgden’ die zogenaamd ternauwernood het vege lijf hebben kunnen redden door hals over kop naar Nederland te vluchten pendelen na het verkrijgen van een verblijfsvergunning veelvuldig heen en weer naar het land van herkomst zonder dat hen ooit een haar wordt gekrenkt. Dat zou toch te denken moeten geven.

Daarom: vluchtelingen voor oorlogsgeweld dienen direct te worden teruggestuurd als de oorlog is afgelopen en politieke vluchtelingen dienen direct heengezonden te worden als de politieke situatie is genormaliseerd -zo er überhaupt al asiel in Nederland moet worden verleend, want vluchtelingen dienen in principe in de regio van herkomst zelf te worden opgevangen. Alleen mensen die bij hun asielaanvraag de volle waarheid hebben verteld, al meer dan tien jaar onafgebroken in Nederland wonen, van onbesproken gedrag zijn, de Nederlandse normen en waarden in woord en daad uitdragen en in hun eigen onderhoud voorzien mogen wat mij betreft blijven. Het asielrecht is bedoeld om mensen die in levensgevaar verkeren (zoals de Europese Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog) te redden, niet om mensen die het slecht hebben een beter leven te bezorgen. Natuurlijk gaan profiteurs en bedriegers erop achteruit als ze geretourneerd worden naar hun geboorteland, maar dat dient voor Nederland geen punt van overweging te zijn.

In 2003 werd Zahra Bahrami betrapt toen ze 16 kilo cocaïne Nederland trachtte binnen te smokkelen. Ze ging hiervoor twee jaar de gevangenis in. In 2007 werd ze veroordeeld voor het vervalsen van een paspoort (bij haar arrestatie in Iran bleek ze een vals Spaans paspoort te bezitten). Zahra Bahrami was dus een ordinaire misdadigster. Hoe is het mogelijk dat een tweemaal veroordeelde crimineel de Nederlandse nationaliteit mocht behouden?

Daarom: asielzoekers die (in Nederland of daarbuiten) zijn veroordeeld voor een (niet-politiek) misdrijf mogen nooit en te nimmer een permanente verblijfsvergunning krijgen en al helemaal niet de Nederlandse nationaliteit –tenzij bewezen wordt dat de veroordeling onterecht was. Indien de misdaad in Nederland is begaan, moeten de betrokkenen bovendien direct uit de asielprocedure (en dus het land) gesmeten worden. Hebben ze de Nederlandse nationaliteit reeds veroverd, dan dient deze hen afgenomen te worden.

In 2006 vertrok Zahra Bahrami naar Londen om haar danscarrière nieuw leven in te blazen. Engeland kon haar door de absurde EU-regels over vrij verkeer van personen de toegang niet weigeren. Hoe is het mogelijk dat halve Nederlanders die zich permanent in het buitenland gevestigd hebben zich tot in de eeuwigheid kunnen blijven beroepen op de voordelen van het Nederlanderschap?

Daarom: halve Nederlanders die gedurende een periode van drie jaar meer dan de helft van hun tijd elders verblijven, dient de Nederlandse nationaliteit ontnomen te worden.

Zahra Bahrami is onacceptabel zwaar bestraft voor haar indiscreties, maar haar tragedie is toch echt een geval van ‘eigen schuld, dikke bult’. Iemand die Iran ‘verraadt’ door elders asiel te zoeken (daarmee de autoriteiten te kijk zettend als wrede dictators), die de nationaliteit van een ‘kafirland’ aanneemt zonder haar Iraanse paspoort op te geven en die vervolgens de gehate machtswellustelingen provoceert door deel te nemen aan een betoging van politieke tegenstanders, moet wel een complete imbeciel zijn. Zahra Bahrami heeft haar dwaasheid met de dood moeten bekopen. Laat dit een lesje zijn voor de 30.000 andere ‘politieke vluchtelingen’ uit Iran, in geval ze denken onder bescherming van Nederland hun gang te kunnen gaan in deze islamitische terreurstaat.

Door verontwaardigde sympathisanten, waarvan sommige zelfs “onze militaire elitetroepen” hadden willen sturen om Zahra Bahrani te bevrijden, wordt voetstoots aangenomen dat ze er ingeluisd is. Ze was in Londen echter lid van een monarchistische organisatie die het huidige Iraanse regime omver wil te werpen. Bovendien werd er bij haar thuis bijna een kilo cocaïne en opium aangetroffen (voor 30 gram kan je in Iran al de doodstraf krijgen). Misschien waren deze genotsmiddelen daar door politieagenten verborgen, maar met haar veroordeling wegens drugssmokkel in Nederland verschafte ze de autoriteiten wel een heel dikke knuppel om haar te slaan.

Er is veel kritiek geweest op het ‘slappe’ optreden van de Nederlandse regering in deze kwestie. Zo zou de men verzuimd hebben financiële steun te verlenen voor haar verdediging en te veel hebben verwacht van ‘stille diplomatie’. Nederland had echter geen enkele morele verplichting jegens Zahra Bahrami. Ze had de Nederlandse nationaliteit onder valse voorwendselen verkregen en door Nederland de rug toe te keren had ze er effectief afstand van gedaan. De Iraanse regering gaf alleen maar blijk van realiteitszin door haar Nederlanderschap niet te erkennen (dat die ik ook niet). Beschuldigden hebben volgens de regels trouwens pas recht op geld voor een inheemse verdediger als ze ter dood veroordeeld zijn en in beroep gaan. Niemand kon vermoeden dat de Iraanse autoriteiten het doodvonnis binnen een maand zouden voltrekken (een additioneel bewijs van hun onbetrouwbaarheid).

Zahra Bahrami is door sommige media ten onrechte als activiste of zelfs vrijheidsstrijdster bestempeld. Volgens haar familie was ze nauwelijks geïnteresseerd in politiek en als ze werkelijk begaan was met het lot van haar seksegenoten, had ze haar twee dochters nooit in Iran achtergelaten. Deze opportuniste, wier enige bijdrage aan de Nederlandse samenleving het uitplunderen van de belastingbetalers is geweest, is mij de 18.000 euro die de inzet van nieuwe Iraanse advocaten kostte in ieder geval niet waard. En zo dachten haar familie en ‘vrienden’ er blijkbaar ook over, anders waren ze zelf wel over de brug gekomen.

Nederland is in deze zaak door Iran echter wel schandelijk geschoffeerd en de regering moet haar verontwaardiging daarover duidelijk etaleren, bijvoorbeeld door de Nederlandse ambassadeur uit Teheran terug te roepen.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.