donderdag, juni 14, 2012

De verbreiding van de monotheïstische religies.

De kenmerken van monotheïstische religies.

Een cultureel fenomeen kan op den duur niet voortbestaan als het geen nut heeft voor althans een deel van de samenleving. Dit geldt ook voor religie. Geloof heeft dan ook een aantal functies.

(1) Religie biedt zingeving. De meeste mensen vragen zich wel eens af waarvoor ze op aarde zijn en religie geeft een antwoord op deze levensvraag.
(2) Religie biedt troost. Voor de meeste mensen is de gedachte dat het aardse bestaan het enige leven is dat men ooit zal hebben een onverdraaglijk perspectief, vooral als dat aardse bestaan weinig vreugde heeft gebracht. Religie belooft de ‘zondenlozen’ eeuwige zaligheid. Even onverdraaglijk is de wetenschap dat talloze schurken op aarde hun gerechte straf ontlopen. Velen vinden het een geruststellende gedachte dat ze brandstof zullen leveren voor het hellevuur.
(3) Religie biedt een moreel kader. De meeste mensen zijn van nature niet tot het goede geneigd, maar de gedachte dat een alwetende god hun daden weegt en hen naar de krochten van de hel kan verbannen houdt hen in het gareel. Religie heeft in het verleden dan ook op bepaalde terreinen onmiskenbaar een civiliserende invloed gehad. [Zo maakte het christendom een einde aan de orgie van mensenoffers van de Azteken.]
(4) Last but not least, religie biedt een verklaring voor fenomenen waarover nog geen (wetenschappelijk) uitsluitsel bestaat. Hoe meer de wetenschap voortschrijdt, des te minder is er behoefte aan een alternatieve explicatie voor onbegrepen verschijnselen.

De menselijke geschiedenis kent dan ook een natuurlijke progressie van animisme, via polytheïsme en monotheïsme naar atheïsme.

In het Westen, waar de ontwikkeling van de wetenschap het sterkst is en waar door de toegenomen welvaart het aardse leven voor de meeste mensen nog zo slecht niet is, wint het atheïsme steeds meer terrein. Wereldwijd is het monotheïsme echter nog altijd dominant, zoals dat gedurende het grootste deel van de afgelopen twee millennia het geval is geweest. Van de ruim 6 miljard wereldburgers is ca. 2,1 miljard christen (waarvan 2/3 katholiek), ca. 1,5 miljard moslim en minder dan 15 miljoen jood. Het aantal polytheïstische hindoes nadert de 0,9 miljard en de rest van de wereldbevolking is verdeeld over de oosterse religies (meer levensfilosofieën dan godsdiensten) en de meestal polytheïstische locale religies.

Er konden pas monotheïstische godsdiensten ontstaan toen de tijdgeest daar rijp voor was. Het vroege monotheïstische experiment van de Egyptische farao Achnaton (ca. 1368-1336 v. Chr.), die verordonneerde dat de Egyptenaren alleen de zonnegod Aton mochten aanbidden, liep spaak op het verbitterde verzet van de priesterklasse, die een financiële aderlating vreesde, en de bevolking, die zich van haar zekerheden beroofd voelde. Pas rond 500 v. Chr. wist het jodendom zich van de laatste polytheïstische restanten te bevrijden.

De huidige monotheïstische religies stammen niet alleen uit dezelfde regio (het Midden-Oosten), maar zijn ook uit elkaar ontstaan. Het christendom was slechts een obscure joodse sekte, tot de apostel Paulus in een vlaag van genialiteit besloot dat het voor volwassen mannelijke bekeerlingen niet langer nodig was zich te laten besnijden -wat het volgen van Jezus een stuk minder bezwaarlijk maakte. De islam kwam vermoedelijk voort uit een Syrische sekte van christelijke dissidenten die de goddelijkheid van Jezus ontkenden.

Een nieuwe religie kan zonder dwang alleen aanslaan als deze aansluit bij de cultuur en mentaliteit van het te bekeren volk. Zo is het geen toeval dat het protestantisme vooral succes boekte bij de sobere, sombere en slovende Noord-Europeanen en behoefden de rovende ruitervolken van Centraal-Azië weinig aansporing om de islam te omarmen.

Heeft een religie eenmaal vaste voet aan de grond gekregen, dan beïnvloedt zij echter in hoge mate de cultuur en mentaliteit van haar aanhangers. Het fatalisme dat inherent is aan de islam heeft een funeste invloed gehad in alle gebieden waar deze godsdienst domineert, terwijl de christelijke schuldcomplexen het Westen tot een gewillig slachtoffer van gekleurde welvaartsprofiteurs hebben gemaakt.

Als men de zgn. Abrahamitische godsdiensten karakteriseert, wordt al snel duidelijk dat er een veel grotere overeenkomst bestaat tussen het jodendom en de islam dan tussen een van beide en het christendom. Het jodendom kan men omschrijven als masculien, gedomineerd door wetten, intellectualistisch en niet gericht op bekering. Het christendom, daarentegen, is feminien, gedomineerd door het geweten, intellectualistisch en gericht op bekering. De islam is te karakteriseren als masculien, gedomineerd door wetten, simplistisch en sterk gericht op bekering.

Het feminiene aspect van het christendom uit zich in de eerste plaats in de geloofsleer. Christelijke basiswaarden als naastenliefde (hebt uw vijanden lief), geweldloosheid (keer de andere wang toe) en vergeving zijn typisch vrouwelijke waarden. Ook in de praktijk is de vrouwelijke inslag merkbaar. Hoewel de christelijke geloofsleiders evenals hun joodse en mohammedaanse collega’s voor het overgrote deel van het mannelijke geslacht zijn, worden de kerken voornamelijk bevolkt door vrouwen, terwijl de synagogen en moskeeën vol zitten met mannen.

Het intellectualistische aspect van het geloof is vooral manifest in het jodendom, waar de bestudering van religieuze teksten als de meest prestigieuze opgave van de man wordt gezien. Het christendom is intellectualistisch in de zin dat sommige dogma’s en kernbegrippen (zoals de Heilige Drievuldigheid en transsubstantiatie) voor de leek nogal moeilijk te vatten zijn, waardoor men de bemiddeling van geestelijken nodig heeft voor het onderhouden van de relatie met het opperwezen. De intellectuele onderbouwing van het christendom was vooral de verdienste van het Oost-Romeinse (later Byzantijnse) Rijk, waar niet allen de geestelijkheid maar ook de ‘man in de straat’ dol was op theologische discussies. De hiërarchische organisatie van de (katholieke) kerk was vooral het product van de West-Romeinse mentaliteit.


De verbreiding van het jodendom.

Joden zijn uniek door het feit dat ze niet alleen een religieuze, maar ook een etnische groep vormen. Bij de verbreiding van het jodendom gaat het dan ook vooral om de verspreiding van het Joodse volk (de diaspora).

Joden beschouwen zichzelf als het ‘uitverkoren volk’ door de bijzondere band met de schepper en de speciale opdracht ‘een licht voor de naties te zijn’. Aanvankelijk waren er twaalf joodse stammen, bestaande uit de nakomelingen van de twaalf zonen van aartsvader Jacob. Tien daarvan zijn uit de geschiedenisboeken verdwenen nadat het Koninkrijk Israel rond 720 v. Chr. door de Assyriërs was vernietigd.

Alleen iemand die onweerlegbaar tot de etnische groep behoort, is volgens orthodoxe joden een ‘echte jood’. Dat betekent in concreto dat men een joodse moeder dient te hebben. Begrijpelijk, want het is altijd bekend wie de moeder van een kind is en als leden van een onderdrukte en vervolgde minderheid waren joodse vrouwen nogal eens het slachtoffer van verkrachting. De Falasha (zwarte joden van Ethiopië) zijn dan ook een vreemde eend in de bijt: bij hen gaat het jodendom over van vader op zoon. Zij worden door sommigen beschouwd als een van de ‘verloren stammen’, maar zijn waarschijnlijk afstammelingen van vroege bekeerlingen.

Joden streven niet naar het maken van bekeerlingen. Het is mogelijk om het joodse geloof aan te nemen, vooral als men met een joodse partner wil trouwen (de bekende Amerikaanse entertainer Sammy Davis Jr. omschreef zichzelf gekscherend als een “eenogige joodse neger”), maar de geïnteresseerde moet zelf het initiatief nemen. Er is in de latere geschiedenis slechts één massale(?) bekering tot het jodendom bekend, die van de Khazaren aan het eind van de 8e eeuw. De genetische verwantschap tussen joden is dan ook veel groter dan die tussen de aanhangers van andere wereldreligies (een gegeven dat door de Duitse islamcriticus Thilo Sarrazin ietwat onbeholpen maar volkomen terecht werd onderstreept).

In de praktijk telt het etnische aspect van het jodendom vaak zwaarder dan het religieuze aspect. De Nazi’s hadden totaal geen boodschap aan het feit dat sommige Joden zich tot het christendom hadden bekeerd, maar gaven joden met een niet-Joodse ouder wel (tijdelijk) respijt. Tot woede van fundamentalistische joden (die hen als verraders beschouwen) blijven veel bekeerde en seculiere Joden zich als lid van het Joodse volk beschouwen. Sommigen houden zelfs joodse rituelen, zoals het uitspreken van de kaddish bij een begrafenis, in ere. Een prominent voorbeeld was de voormalige aartsbisschop van Parijs, Jean-Marie (voorheen Aaron) Lustiger, die op 14-jarige leeftijd voor het katholicisme koos.

Het feit dat joden niet naar het maken van bekeerlingen streefden kwam hen soms goed van pas. Hoewel de Romeinen veel te stellen hadden met de rebelse joden van Palestina en hen meedogenloos onderdrukten, werden hun geloofsbroeders in Rome zelf nooit vervolgd, in tegenstelling tot de christenen, die als een veel grotere bedreiging voor de sociale orde werden beschouwd. Ook in islamitische landen konden de joden zich vaak beter handhaven –vooral omdat ze vanwege hun geprivilegieerde relatie met het opperwezen een grotere bereidheid hadden offers te brengen voor hun geloof.

Een religie die geen missionaire neigingen heeft en afkerig is van geweld zal altijd klein blijven. Zeker als de gelovigen hardnekkig weigeren hun ‘tegendraadse’ gewoonten op te geven en daarom vaak het doelwit van pogroms worden. Het absolute dieptepunt van de eeuwenlange vervolgingen was de Holocaust. De Joodse wereldbevolking heeft zich nog altijd niet hersteld van deze aderlating (vóór de Tweede Wereldoorlog waren er 18 miljoen Joden, nu minder dan 15 miljoen).

Er wordt vaak betoogd dat de Joden beter floreerden in islamitische dan in christelijke landen. Dat valt te betwijfelen. De Ashkenazische Joden maken tegenwoordig ca. 80% van de gehele Joodse wereldbevolking uit, ondanks het feit dat meer dan 2/3 van hen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd vermoord. De Sephardische Joden (inclusief de Mizrachi en Maghrebi), die (lange tijd) hun basis hadden in islamitische landen, waren dus op zijn minst in demografisch opzicht veel minder succesvol. [Sommige antisemieten claimen, om het historische Joodse recht op vestiging in Israël te ondermijnen, dat de Ashkenazim merendeels afstammen van bekeerde Khazaren. Deze bewering mist echter iedere grond.]


De verbreiding van het christendom.

De volgelingen van Jezus hebben de opdracht de ‘blijde boodschap’ overal te verkondigen. Vooral in de beginperiode van het christendom wijdden ze zich daar met overgave aan. Toch was het christelijke geloof na drie eeuwen van verkondiging nog altijd een randverschijnsel in het Romeinse Rijk. Letterlijk, want de meeste christenen waren te vinden buiten het Romeinse hartland, en figuurlijk, want de meeste bekeerlingen waren intellectuelen (die afknapten op de infantiliteit van de Romeinse goden) en armen (die baat hadden bij de christelijke naastenliefde en de beloofde voorrang bij de hemelvaart).

Christenen werden in deze periode regelmatig vervolgd. Soms om de aandacht af te leiden van interne misstanden (zo gaf keizer Nero hen de schuld van de catastrofale brand die Rome in 64 n. Chr. grotendeels verwoestte –waarvoor velen hém verantwoordelijk hielden- en liet hen als laaiende fakkels zijn tuinfeesten opluisteren); soms omdat hun geheimzinnigheid wantrouwen wekte; soms omdat de Romeinse heersers van mening waren dat christenen de sociale cohesie ondermijnden door hun weigering deel te nemen aan traditionele religieuze rituelen. De laatste grote vervolgingen vonden aan het eind van de 3e en begin van de 4e eeuw plaats, op bevel van de keizers Diocletianus en Galerius.

De doorbraak van het christendom werd ingeluid door de bekering van Constantijn (272-337), een pretendent voor de Romeinse keizerskroon. Hij was de zoon van Constantius Chlorus, een van de vier tetrarchen die het bestuur van het Romeinse Rijk onder zich verdeeld hadden. Hij volgde zijn vader op als caesar (onderkeizer) van het westelijke deel van het rijk (met Trier als basis), maar zijn ambities gingen verder. Hij trok eerst ten strijde tegen zijn grootste rivaal Maxentius, de zoon van Maximianus, de voormalige augustus (opperkeizer) van het Westen, die de macht in Italië had veroverd. Op de vooravond van de beslissende slag zag hij in een visioen het Christusmonogram op de schilden van zijn soldaten en werd hem beloofd dat hij ‘in dit teken’ zou overwinnen. Hij liet zijn soldaten dit monogram op hun schilden aanbrengen en tijdens de Slag bij de Milvische Brug versloeg hij het tweemaal zo grote leger van Maxentius, die op de vlucht in de Tiber viel en verdronk.

Sommigen houden staande dat het christendom toen de officiële godsdienst van het Romeinse Rijk werd, maar zover was het nog lang niet. Samen met zijn zwager, de oostelijke keizer Licinius, vaardigde Constantijn in 313 het Edict van Milaan uit, dat de christenen godsdienstvrijheid gaf, maar zelf wedde hij voorlopig op twee paarden (hij was altijd een vurige aanhanger van Sol Invictus geweest). Hoewel hij zich intensief met de geloofsleer bemoeide (o.a. tijdens het Concilie van Nicaea) en tal van kerken bouwde, liet hij zich pas op zijn sterfbed dopen.

Constantijn had in het Romeinse hartland geen echte machtsbasis en het was daarom in zijn voordeel, zoals bij vele heersers in zijn positie, om voor de handhaving van zijn gezag te steunen op een groep relatieve buitenstaanders die afhankelijk van hem waren. Eerzuchtige Romeinen die een loopbaan in het bestuur of leger ambieerden, hadden al snel in de gaten dat omarming van het christendom voordelig was voor hun carrière en velen bekeerden zich daarom (vaak alleen voor de vorm, maar hun christelijk opgevoede kinderen namen het geloof serieuzer).

Het gedrag van Constantijn was ook na zijn ‘bekering’ weinig voorbeeldig te noemen. Hij liet Licinius en diens zoontje ombrengen om zich meester te maken van zijn troon. Eenzelfde lot trof zijn te populaire oudste nazaat Crispus en zijn tweede vrouw Fausta (een zuster van Maxentius). Na zijn dood werd er (mogelijk op zijn instigatie) een bloedbad aangericht onder zijn resterende mannelijke verwanten om de troonsaanspraken van zijn drie resterende zonen te waarborgen. Deze zonen legden geen enkele christelijke broederliefde aan de dag en twee van hen beleefden slechts kortstondig plezier aan hun erfenis: in 350 bleef Constantius II als enige heerser over. Uiteindelijk kwam de enige neef die de slachtpartij had overleefd, Julianus (later bijgenaamd Apostata), op de troon. Deze walgde van het christendom en trachtte het Romeinse polytheïsme in ere te herstellen. Als hij de tijd van leven had gehad, was het hem misschien nog gelukt ook. In 363 sneuvelde hij echter tegen de Perzen, minder dan twee jaar na zijn troonsbestijging.

Ten langen leste verhief keizer Theodosius I in 380 het ‘trinitaire’ (katholieke) christendom tot de officiële Romeinse staatsgodsdienst. In 392 gaf hij het bijgeloof de genadeslag door de ‘heidense cultus’ te verbieden. Ook konden ‘heidenen’ geen officiële ambten meer bekleden. Veel zal het niet uitgemaakt hebben, want polytheïsten waren er toen al bijna niet meer te vinden.

Hoewel de triomf van het monotheïsme in deze periode in de lucht zat, was het beslist geen uitgemaakte zaak dat het christendom de overhand zou krijgen. De verering van Sol Invictus kreeg onverbloemd monotheïstische trekjes en onder mannen, vooral soldaten, werd de Mithras-cultus steeds belangrijker. De ‘overwinning’ van het christendom was in hoge mate een historisch accident, al zagen de christenen zelf dat natuurlijk anders. Zij vereerden Constantijn en zijn moeder Helena (een marketentster die nooit officieel met zijn vader getrouwd was en die haar nominatie verwierf door het entameren van de Grafkerk in Jeruzalem en het redden van relikwieën) als heiligen.

De bekering van de Romeinen onder Constantijn staat model voor de verbreiding van het christendom in Europa als geheel. Weliswaar waren langs de rafelranden van het vroegere Romeinse Rijk tal van missionarissen actief, die hun overmoed maar al te vaak met de marteldood moesten bekopen (zoals Bonifatius, die in 754 bij Dokkum door de Friezen het graf in werd geholpen), maar de meeste heidense bolwerken vielen als een heerser zich tot het christendom bekeerde (vaak uit politieke overwegingen) en het volk zijn voorbeeld volgde. De bekendste exponent van dit verschijnsel was de Frankische koning Clovis, die zich in 496 katholiek liet dopen om door zijn Gallo-Romeinse onderdanen als soeverein geaccepteerd te worden (de meeste Germaanse heersers waren arianen of heidenen).

Ook in latere tijden was dit mechanisme werkzaam. Gedurende de Reformatie bestreden de katholieken en protestanten van Duitsland elkaar met ongekende felheid, tot tijdens de Rijksdag van Speyer (1526) werd bepaald dat iedere vorst in zijn eigen gebied de geloofszaken mocht regelen. In de praktijk betekende dit dat de onderdanen van protestantse vorsten protestants werden en die van katholieke vorsten katholiek bleven. Gelovigen die daarmee niet konden leven, hadden geen keuze dan te verhuizen. De Engelse koning Henry VIII stichtte in 1533 de Anglicaanse kerk omdat de paus hem de scheiding van zijn echtgenote Catharina van Aragon weigerde. Het merendeel van zijn onderdanen haastte zich de veilige kant te kiezen (die tijdelijk zeer onveilig bleek toen hij werd opgevolgd door zijn vroom katholieke dochter Mary).

Hoewel conformisme een grote rol speelde, wil dit niet zeggen dat geen geweld werd toegepast bij de verbreiding van het christendom in Europa. Toen Karel de Grote na jaren strijd in 804 de obstinate Saksen wist te onderwerpen, hakte hij direct hun heilige eiken om en dwong hij hen op straffe des doods het kruis te aanvaarden. De Teutoonse Ridders voerden in de 13e eeuw een ‘kruistocht’ tegen de Baltische Pruzzen (naamgevers van Pruisen), waarbij de helft van de Pruzzen omkwam of vluchtte. Zij werden vervangen door Duitse kolonisten. Over het algemeen was het christelijke geweld in Europa echter meer gericht tegen ketters dan tegen heidenen, met de vernietiging van de Katharen als meest beruchte voorbeeld.

De Europese kolonisatoren ondernamen geen veroveringstochten om zieltjes te winnen, maar om hun beurzen te spekken. In hun kielzog volgden echter onvermijdelijk de missionarissen. De machthebbers ondersteunden hun activiteiten, omdat ze geloofden dat bekering tot het christendom de inheemsen docieler en arbeidzamer zou maken. Waar de kolonisatoren in contact kwamen met grote geëtableerde religies, zoals het hindoeïsme of de islam, lieten ze de gelovigen meestal met rust, uit angst de handelsrelaties te verstoren.  Hoewel dwang (zoals het vernielen van ‘heidense voorwerpen’) niet werd geschuwd, was er van geweld meestal geen sprake. Veel animisten en polytheïsten stonden best open voor de blijde boodschap, omdat ze ervan overtuigd waren dat het de hulp van de christelijke god was die de veroveraars macht en welvaart verschafte. Ze hoopten door het nabootsen van de (religieuze) rituelen van de blanken ook zelf rijkdom te verwerven.

Paus Benedictus XVI joeg tijdens een bezoek aan Brazilië veel kritische katholieken tegen zich in het harnas door te beweren dat de pre-Columbiaanse Indianen onbewust naar het christendom hadden verlangd. Helemaal ongelijk had hij niet. In Mexico en de Andes leefden honderdduizenden leden van overwonnen stammen onder het juk van de Azteken en Inca’s en liepen een gerede kans de hoofdattractie tijdens een offerritueel te worden. Een symbolisch mensenoffer is nog altijd te prefereren boven de kans dat ook jouw nog kloppende hart uit je borstkas zal worden gerukt om de bloeddorst van de goden te stillen. Bovendien was de overgang niet zo groot als wel eens wordt gedacht: tal van Indiaanse (en later Afrikaanse) goden leefden ondergronds voort, vereerd in de vorm van heiligen. Hoewel de katholieke kerkleiders in theorie fel tegenstander waren van syncretisme, bleken ze in de praktijk meesters in het samensmeden van tradities.

Ontwikkelingswerk is in essentie een christelijke uitvinding. In het begin van de koloniale periode hadden de missionarissen geen probleem met de uitoefening van enige pressie om bekeerlingen te maken. Ze hadden echter al snel in de gaten dat ze daarmee alleen maar weerstand opwekten en dat ze op veel williger oren voor hun boodschap konden rekenen als ze eerst (medische) hulp boden. Geleidelijk werd het zwelgen in naastenliefde belangrijker dan het brengen van een vreugdevolle tijding. Veel latere missionarissen vonden het onkies om het geloof ter sprake te brengen bij zielige medemensen die worstelen om te overleven.

Tegenwoordig klagen Afrikaanse bisschoppen dat ze van hun Europese collega’s overal geld voor kunnen krijgen -behalve voor missionaire activiteiten. Een godsdienst die te schuldbewust en te bescheiden is om ‘reclame’ voor zichzelf te maken, vraagt erom terzijde geschoven te worden. [Islamitische ‘hulpverleners’ hebben aanmerkelijk minder scrupules: na de recente watersnoodramp in Pakistan, bijvoorbeeld, werden door westerse christenen verschafte hulpgoederen uitsluitend doorgegeven aan medemohammedanen.]


De verbreiding van de islam.

Of Mohammed (die geleefd zou hebben van ca. 570 tot 632) überhaupt bestaan heeft, wordt tegenwoordig betwijfeld. Dat de ‘openbaringen’ van de islam op het lijf geschreven zijn van op macht en rijkdom beluste personen als hij, staat echter buiten kijf. De koran is wel eens omschreven als een ‘license to kill’ (en een ‘license to rob, maim and enslave’ kan men daaraan toevoegen). De ‘uitvinders’ van de islam wisten heel goed dat ze hun doeleinden alleen zouden kunnen verwezenlijken als ze de ruziënde stammen van het Arabisch Schiereiland zouden kunnen omsmeden tot een hechte eenheid. Er is geen geschikter middel daartoe dan een gemeenschappelijke ideologie die inspeelt op de laagste menselijke instincten. Voor agressieve godsdienstfanaten (in het Arabisch ghazi’s genoemd) biedt de islam de perfecte combinatie van geloof verbreiden en rijkdom verwerven.

Als laatst ontstane van de Abrahamitische religies kon de islam profiteren van de zwakheden van zijn voorgangers. Uitverkoren zijn om constant door de schepper op de proef gesteld te worden is geen aangenaam lot. Je vijanden liefhebben is een problematisch gebod, omdat het ingaat tegen de menselijke natuur. Het praktiseren van een religie die dit voorschrijft vereist dan ook een aanzienlijke mate van zelfverloochening. Het feit dat je niet veel intellectuele bagage nodig hebt om mohammedaan te zijn (je hoeft je slechts slaafs aan de ‘vijf zuilen’ te houden) is bepaald een voordeel.

Mensen voor de islam winnen is de plicht van iedere muzelman. Als het kan door verkondiging (dawah), als het moet ‘te vuur en te zwaard’ (jihad). ‘Afgodendienaren’ hebben slechts twee keuzes: de islam aanvaarden of gedood worden. De ‘Mensen van het Boek’ (christenen en joden) wordt een uitweg gelaten: ze kunnen voortleven als verachte en gediscrimineerde dhimmi’s. Ze dienen zich dan tegenover moslims onderworpen te gedragen, extra belasting (jizya) te betalen en te accepteren dat ze geen enkel verweer hebben als ze door moslims gemaltraiteerd of van een kapitaal misdrijf (zoals blasfemie) beschuldigd worden.

Gedurende het grootste deel van de geschiedenis van de islam ging de verbreiding van geloof hand in hand met de verovering van gebied. Tijdens het bewind van Mohammed viel het grootste deel van het Arabisch Schiereiland onder het zwaard van de islam. Zijn directe opvolgers (de Rashidun) voegden daar in nauwelijks 30 jaar Palestina, Mesopotamië, Perzië en de noordelijke delen van Egypte en Libië aan toe. Tijdens de regering van de Omajjaden (661-750) bezweken de rest van Noord-Afrika, het Iberisch Schiereiland en delen van Centraal- en Zuid-Azië.

Helaas voor de godsdienstwaanzinnigen waren hun leiders aanvankelijk eerder belust op het veroveren van vruchtbaar land, toegang tot water en rijke buit dan op het oogsten van zielen. Zij identificeerden zich meer met hun Arabische volksgenoten dan met hun mohammedaanse geloofsgenoten en hadden er een hekel aan als de verslagen volken de islam al te enthousiast omarmden, omdat dit de privileges van de Arabieren aantastte. Overwonnen niet-Arabieren die moslim wilden worden, moesten zich eerst als cliënt aan een Arabische stam verbinden. Pas toen het idee van de ummah was uitgekristalliseerd, gedurende het bewind van de Abbasidische kaliefen (750-1258), streefden islamitische heersers bewust naar verbreiding van het geloof. Als gevolg hiervan bekeerden zich tijdens het Omajjadische tijdperk slechts ongeveer 10% van de overwonnenen in het Midden-Oosten tot de islam. Tijdens de Abbasidische periode groeide het aantal moslims van 40% halverwege de 9e eeuw tot ca. 80% aan het eind van de 11e eeuw.

Het kwakkelende Perzische Rijk kon weinig weerstand bieden aan de opdringende Arabische horden en bezweek in 644. Ofschoon ze officieel niet tot de ‘Mensen van het Boek’ behoorden, werden de aanhangers van het zoroastrisme (de staatsreligie die slechts twee goden kende) niet erg onder druk gezet om zich aan de leer van Mohammed te onderwerpen. Wel kregen landbouwers na conversie meer land. Arbeiders die met vuur werkten waren een makkelijke prooi voor de islam, omdat ze in het zoroastrisme als onrein werden beschouwd. Het Perzische cultuurgebied was de eerste grote beschaving die door moslims werd overheerst en ze namen veel verworvenheden over, o.a. bij het bestuur. [Dit werd een blauwdruk voor de Borgachtige handelwijze van de moslims ten aanzien van superieure culturen.] In de 10e eeuw intensiveerde de discriminatie van niet-moslims en de zoroastristen die niet onder het islamitische juk wilden blijven vluchtten naar India, waar hun nazaten (de Parsi’s) nog altijd leven.

Er was vaak niet veel aandrang nodig om de christenen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika van hun geloof te laten vallen. In tegenstelling tot de joden waren ze niet gewend te lijden voor het goede doel. Alleen al het feit dat ze als dhimmi gediscrimineerd werden en extra belasting moesten betalen was voor veel christenen aanleiding hun opties te wegen. Bovendien concentreerden de moslims hun veroveringstochten aanvankelijk op gebieden waar de christenen een conflictueuze relatie hadden met het centrale kerkgezag (zoals Noord-Afrika en Voor-Azië). De meeste gelovigen daar behoorden tot dissidente stromingen als het donatisme, dat weigerde ‘verraders van het geloof’ weer in de kerk op te nemen, en het monofysitisme en nestorianisme, die de uitspraken van het Concilie van Chalcedon over de goddelijke natuur van Jezus verwierpen. Oppervlakkig gezien bestonden er heel wat overeenkomsten tussen deze ideologieën en de vroege islam. Hierdoor liepen veel christenen over naar de nieuwste loot aan de Abrahamitische stam. Zij waren het die de islam zijn initiële reputatie van ‘vooruitstrevendheid’ bezorgden.

Latere islamitische heersers in Al-Andalus en het Ottomaanse Rijk hadden eveneens economische motieven voor het ‘tolereren’ van andersdenkenden. Niet alleen leverde dat meer belastingen op, maar de christenen en joden waren ook productiever en inventiever dan hun moslimonderdanen. In Andalusië verdween de goedgunstigheid trouwens als sneeuw voor de zon toen puriteinse Berberdynastieën, zoals de Almohaden, de macht veroverden.

De belofte dat het paradijs gegarandeerd is als je de ‘vijanden van allah’ (toevalligerwijs ook je eigen vijanden) berooft, tot slaaf maakt, of doodt, was zeer aantrekkelijk voor de nomadische stammen van Centraal- en Oost-Azië, die moeilijk op andere wijze rijkdom konden verwerven. Dit verklaart voor een groot deel de triomftocht van de islam onder deze volken. De Mongolen, bijvoorbeeld, hingen overwegend het animisme aan, hoewel zich onder hen ook groepen nestoriaanse christenen bevonden. Ze waren de moslims, die zich verbeten te weer stelden tegen hun overvallen, aanvankelijk zeer vijandig gezind en boden zelfs de kruisridders een bondgenootschap aan om tegen hen te strijden. In de loop der tijd bekeerden echter steeds meer Mongolen zich tot de islam, die veel beter aansloot bij hun wrede natuur. De Turkssprekende Kayi stam onder leiding van Osman gaf de doodsklap aan het op zijn laatste benen lopende Byzantijnse Rijk en zijn nazaten wisten niet alleen het Midden-Oosten onder hun beheer te brengen, maar ook Griekenland en delen van de Balkan.

Waar de islam stuitte op een grote polytheïstische religie (het hindoeïsme in India) was geweld de enige optie. De Belgische historicus Koenraard Elst schreef hierover: “The Muslim conquests, down to the 16th century, were for the Hindus a pure struggle of life and death. Entire cities were burnt down and the populations massacred, with hundreds of thousands killed in every campaign, and similar numbers deported as slaves. Every new invader made (often literally) his hills of Hindu skulls, Thus, the conquest of Afghanistan in the year 1000 was followed by the annihilation of the Hindu population; the region is still called the Hindu Kush, i.e. Hindu slaughter. The Bahmani sultans (1347-1480) in central India made it a rule to kill 100.000 captives in a single day, and many more on other occasions. The conquest of the Vijayanagar Empire in 1564 left the capital plus large areas of Karnataka depopulated. And so on.

Volgens de schatting van de Indiase historicus K.S. Lal hebben de veroveringstochten van moslims op het Indisch Subcontinent, die begonnen in de 7e eeuw en pas eindigden aan de het begin van de 19e eeuw, alleen al in de periode 1000-1525 aan 60 tot 80 miljoen hindoes het leven gekost. Sinds de splitsing van het gebied in India en Pakistan (plus in latere jaren Bangladesh) hebben de opeenvolgende Indische regeringen deze bloederige geschiedenis echter standvastig genegeerd.

Bij dawah speelden (Arabische) handelaren een voorname rol. Ze brachten de islam op plaatsen die de veroveraars niet konden bereiken, zoals Indonesië. Daar werd het geloof in de 11e eeuw geïntroduceerd door handelaren uit Gujarat (India). De eerste bekeerlingen waren inheemse handelaren en vorsten. Vijf eeuwen later was de islam uitgegroeid tot de dominante religie van Java en Sumatra. Tot in de 19e eeuw waren er geen georganiseerde pogingen de overgebleven hindoes en animisten te bekeren, maar daarna werden de moslims steeds activistischer.

In Afrika beneden de Sahara werd de islam eveneens door handelaren geïntroduceerd, maar door strijders verbreid, bijvoorbeeld tijdens de zgn. Fulani jihads van de 17e tot de 19e eeuw. De islam is op dit continent vooral sterk vertegenwoordigd in het noorden (inclusief de Sahel) en langs de oostkust tot Mozambique. Vanuit deze en omringende regio’s zijn miljoenen slaven naar de harems van het islamitische hartland versleept.

In gebieden waar een islamitische meerderheid aan een niet-islamitische meerderheid grenst zijn gewelddadige conflicten nog altijd aan de orde van de dag. De oorlog tussen de ‘Arabieren’ van Noord-Soedan en de zwarte animisten en christenen in het zuiden hebben aan meer dan twee miljoen zuiderlingen het leven gekost. Recentelijk zijn in Nigeria opnieuw vijandelijkheden opgelaaid tussen de moslims in het noorden, die niet konden verkroppen dat een christen de verkiezingen had gewonnen, en de rest van de bevolking. Duizenden christenen zijn vermoord of verdreven. Het geweld roept pijnlijke herinneringen op aan de ondergang van Biafra, waar niet-moslims op grote schaal werden vernietigd zonder dat het Westen een vinger uitstak.

Het Westen heeft recentelijk opnieuw een bladzijde toegevoegd aan het zwartboek van (neo)koloniale wandaden door in Ivoorkust de kant te kiezen van de ‘democratisch’ gekozen nieuwe president (een mohammedaanse indringer uit Burkina Faso) en te helpen de zittende christelijke president, die zijn stam- en geloofsgenoten niet zomaar aan een islamitische dictatuur wilde uitleveren, te verdrijven. Hij claimde dat de verkiezingsuitslagen vervalst waren, een geloofwaardige bewering gezien de gewoonte van moslims door hun dreigende aanwezigheid bij stembureaus de kiezers te intimideren.

Ook tegenwoordig nemen islamieten hun toevlucht tot dawah op plaatsen waar ze slechts een kleine minderheid vormen, zoals gelukkig nog steeds het geval is in het Westen. Overal waar een meerderheid van moslims echter met een minderheid van andersdenkenden te maken heeft, ziet de toekomst van de laatsten er somber uit. Het aantal boeddhisten, hindoes en christenen in door moslims gedomineerde regio’s neemt gestaag af. Boeddhisten hebben het zwaar te verduren in het zuiden van Thailand. Hindoes zijn vrijwel uitgeroeid in Pakistan en Bangladesh, terwijl de mohammedanen van India een van de grootste islamitische gemeenschappen ter wereld vormen. Ook dreigen er na 2000 jaar geen christenen meer over te blijven in het Midden-Oosten. Ze zien geen andere uitweg dan emigratie. [Juist deze vluchtelingen worden in het Westen ongemeen kritisch bejegend. Ze worden niet zelden teruggestuurd naar het land waar ze hun leven niet zeker zijn, terwijl hun islamitische belagers asiel krijgen.]

Er is geen enkel uitzicht dat dergelijke conflicten ooit vreedzaam opgelost zullen worden. Wat de moslims betreft, kan er pas vrede heersen als de islam heerst.


Conclusies.

Polytheïstische godsdiensten zijn over het algemeen zeer tolerant. ‘Vreemde’ goden worden, als men er het nut van inziet, zonder aarzeling geïncorporeerd in het eigen pantheon. Als ze veel gelijkenis vertonen met al aanwezige godheden, smelten de culten dikwijls samen. Zo bestond het Romeinse pantheon uit een kern van via de Etrusken uit Griekenland geïmporteerde goden, aangevuld met Italische landgoden. Aansprekende godheden uit de veroverde gebieden kregen ook in Rome tal van fans. Voorbeelden zijn de Egyptische moedergodin Isis, de rondborstige Anatolische godin Cybele en de Perzische stierenslachter Mithras. Meer gespecialiseerde goden als Keltische paardengodin Epona vonden in de eeuwige stad weinig emplooi, maar zij bleef in de Romano-Keltische buitengewesten populair en kreeg gezelschap van composieten als Sulis-Minerva en Mars-Toutatis.

Monotheïstische godsdiensten, daarentegen, zijn van nature buitengewoon intolerant. Allemaal menen ze de ‘enige ware god’ te aanbidden. Andersdenkenden hangen daarom per definitie een dwaalleer aan. De volgelingen van Mozes, Jezus en Mohammed zijn het er alleen niet over eens of ze verschillende goden vereren, dan wel dezelfde god in een andere verschijningsvorm. In ieder geval is een felle concurrentiestrijd tussen de twee ‘missionaire’ Abrahamitische religies onvermijdelijk.

Godsdiensten kunnen op vier manieren hun aanhang vergroten: door voortplanting, verkondiging (‘zieltjes winnen’), conformisme en geweld.

Voortplanting is tegenwoordig het meest succesvolle verbreidingsmechanisme. Dat is slecht nieuws voor Europeanen en Japanners (die in ‘baarstaking’ lijken te verkeren), want hoe vruchtbaarder de aanhangers van een bepaalde godsdienst zijn, des te groter zal hun aandeel in de bevolking worden. Zo hebben katholieken in Noord-Europa in de afgelopen eeuwen met succes de ‘wraak van de wieg’ uitgeoefend. Het gemiddelde kindertal van islamitische vrouwen ligt momenteel veel hoger dan dat van de aanhangsters van andere religies en dit feit alleen al zal het percentage moslims in de wereldbevolking omhoog jagen (vooral als teerhartige westerlingen zo stupide zijn hen te helpen deze kinderen ook groot te brengen). Sommigen spreken in dit kader van een demografische jihad. Daarom kunnen we de woorden van de Algerijnse president Abdelaziz Bouteflika (“we zullen jullie veroveren met de baarmoeders van onze vrouwen”) maar beter serieus nemen.

Slechts een kleine minderheid van de wereldburgers praktiseert niet de religie waarin men is opgevoed. Met name in het Westen vallen weliswaar steeds meer twijfelaars van hun geloof (vaak tijdens de puberteit), maar er zijn niet veel mensen die bewust voor een andere, beter bij hun persoonlijkheid passende, religie kiezen. Meestal zijn het mislukkelingen in hun eigen samenleving. [Voor islamieten is switchen trouwens onmogelijk, want apostaten wacht de doodstraf.]

Ook bij zieltjes winnen is de islam in het voordeel. Christenen zijn tegenwoordig te laf om voor hun geloof te werven, terwijl de meeste moslims het als een heilige plicht beschouwen. [Laatst wekte een fanatieke moslima nog algemeen misprijzen op toen ze probeerde stervende slachtoffers van de Alphense schutter de shahada te laten uitspreken.] In de meeste werelddelen zijn de kaarten nu wel geschud en kan alleen massale migratie te balans nog verstoren (een reëel gevaar voor Europa). In het polygame en deels nog heidense Afrika, echter, liggen de kansen voor de islam (de enige wereldgodsdienst die polygamie propageert) een stuk beter dan die van het christendom (dat van de aanhangers monogamie eist).

In de loop van de geschiedenis heeft vooral het christendom volop geprofiteerd van conformisme (de neiging van mensen om het voorbeeld van hun leiders te volgen/de kant van de winnaar te kiezen). Het kwam zelfs geregeld voor dat veroveraars uit politieke overwegingen het christelijke geloof van (een deel van) hun nieuwe onderdanen overnamen, in de wetenschap dat hun eigen volk als een kudde schapen in hun voetspoor zou treden.

Geen islamitische vorst heeft zich ooit ‘verlaagd’ tot het adopteren van de religie van veroverden, ook al waren zij veel beschaafder dan hij. Al hun verworvenheden werden overgenomen (en later als ‘islamitische uitvindingen’ gepresenteerd), behalve hun godsdienst. Toen er geen grote civilisaties meer waren overgebleven die zich lieten absorberen, waren ook de mohammedaanse ‘gouden eeuwen’ ten einde. Nieuwe onderdanen die zich ‘vrijwillig’ bekeerden tot de islam deden dat vaak volgens het patroon dat bekend is van de acceptatie van technologische innovaties, de zgn. S-curve (een afgeleide van de normale verdeling).

Het christendom zou in het Romeinse Rijk en later in de rest van Europa geen poot aan de grond hebben gekregen als de gelovigen oprecht de christelijke waarden hadden hooggehouden. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis trokken de meeste christenen zich in het dagelijkse leven echter weinig aan van het gebod de naasten lief te hebben. Toch is er een cruciaal verschil tussen de christelijke en islamitische aanpak, gesymboliseerd door het feit dat in het christendom onder martelaren mensen worden verstaan die zijn gestorven voor hun geloof, terwijl het in de islamitische visie mensen zijn die hebben gedood voor hun geloof. Het gebruik van geweld, zeker voor de verbreiding van een godsdienst, staat diametraal op de christelijke ideologie, terwijl de islam wapengekletter toejuicht.

Europa staat vol met kerken en kloosters die zijn gebouwd door voor hun zielenheil vrezende warlords. Niet zelden spendeerden ze zelf de laatste jaren van hun leven in een dergelijk klooster en bestrooiden hun hoofden met as uit wroeging over hun wandaden. Mohammedanen, daarentegen, glorieerden in geweld. Nooit hebben ze blijk gegeven van enig schuldgevoel over de misdrijven van henzelf of hun voorouders. Nog altijd wordt bruutheid niet geschuwd bij de verbreiding van het geloof. Zo worden in landen als Egypte en Pakistan met de regelmaat van de klok christelijke of hindoeïstische meisjes ontvoerd, onteerd, aan hun verkrachter uitgehuwelijkt en gedwongen hun geloof af te zweren. Mochten ze ooit gered worden, dan zijn ze als apostaten vogelvrij. [Het kan natuurlijk altijd nog erger.]

De huidige generatie christenen wordt verlamd door misplaatst schuldgevoel. Zij praktiseren de christelijke naastenliefde tot op het suïcidale af en helpen daarmee hun ergste vijanden de overhand te krijgen. Sommigen laten zelfs hun kerken ontheiligen door islamitische gelukszoekers. Het is echter bepaald niet aan te bevelen de andere wang toe te keren bij conflicten met mensen die de opdracht hebben ongelovigen (jou dus) dood te slaan.

Ik zie de toekomst van het christendom dan ook somber in. De met een onnavolgbare zelfvernietigingsdrang behepte aanhangers ervan zullen van het wereldtoneel worden weggefokt en weggepest en de atheïsten, joden, boeddhisten en hindoes zal het niet beter vergaan –tenzij men de islam met gelijke munt terugbetaalt. In het mensenrijk gaat het namelijk niet anders toe dan in het dierenrijk: de meest agressieve wint. De technologische superioriteit van het Westen is volkomen betekenisloos als men weigert de producten ervan tegen de jihadistische moslims in te zetten. Degenen die hopen op een proces van ‘verlichting’ in de islam zijn naïef. De meest dogmatische van alle religies heeft zich al bijna duizend jaar succesvol tegen iedere wetenschappelijke vooruitgang weten te verweren. Het is dus niet te verwachten dat het gezonde verstand uiteindelijk zal zegevieren bij de muzelmannen.