dinsdag, maart 04, 2008

De glazen bol van Frank Siddiqui.

Het enige dat wij hebben willen doen, is waarschuwen dat Nederland in zijn angst voor islamitisch terrorisme het gevaar niet ziet van een langzamerhand overweldigend anti-islamitisch sentiment. Wij zijn bezorgd over deze blindheid. Het gevaar dat wij zien, is dat het bagatelliseren van breed gevoeld anti-islamisme kan leiden tot een doorbraak van Wilders en Verdonk á la Fortuyn bij volgende verkiezingen. Het is niet langer ondenkbaar dat de anti-moslim-proteststem op een derde van Kamerzetels kan rekenen. In dat geval – en sinds Fortuyn weten we dat het mogelijk is – kan anti-islamisme beleidsdbepalend [sic] worden. Aan de polarisatie tussen moslims en niet-moslims die daarvan het gevolg is wil je niet denken. (Frank Siddiqui in een reactie op Afshin Ellian in de NRC)

Bij het rondetafelgesprek tijdens de NOVA-uitzending van 29 februari werd mijn aandacht getrokken door een zeldzaam irritant mannetje: de ‘journalist en communicatieadviseur’ (= lobbyist voor kwalijke moslimzaken) Frank Siddiqui. Na enig gegoogel kwam ik terecht bij een discussie waarin Siddiqui een allesbehalve stralend middelpunt was en die zich de afgelopen maand op de website van de NRC ontvouwde. Het verloop van dit debat bood ook een verklaring voor de nauw verholen vijandschap tussen Siddiqui en Afshin Ellian, een van de andere tafelheren, tijdens de uitzending.

De discussie werd aangezwengeld door het artikel Stel duidelijke grenzen aan Geert Wilders van een vijftal ‘prominente’ (maar mij volkomen onbekende) moslimintellectuelen in de NRC van 9 februari. Daarin maakten zij gretig misbruik van de door premier Balkenende voorspelde crisis die vertoning van de film Fitna van Geert Wilders te weeg zou brengen om de politiek op te roepen Wilders monddood te maken, of in hun woorden “een duidelijke grens [te trekken] tussen vrije meningsuiting en het aanzetten tot haat”. Dat “uitgerekend deze gefrustreerde volksmenner” de ‘profeet’ Mohammed vergeleek met Hitler was “een dieptepunt in een permanente stroom van radicale uitspraken, uitlatingen, columns, cartoons en reacties die –op zijn zachtst gezegd- weinig complimenteus zijn over onze religieuze en culturele erfenis.”

Natuurlijk zijn ze helemaal voor de vrijheid van meningsuiting, maar (het bekende liedje): “elke vrijheid wordt begrensd door andermans grondrechten en het algemeen belang”. Er is volgens hen geen sprake meer van een debat, maar van een “oproer”. Wij zijn “stilzwijgend, stapje voor stapje, opgeschoven van een ‘open debat’ naar de meest ordinaire volksmennerij ten koste van de islamitische minderheid”.

De grote schuldige aan deze in hun ogen zo beangstigende ontwikkeling is Geert Wilders. “Na de opstapjes van met name Fortuyn en Hirsi Ali hebben we nu te maken met een Kamerlid dat de angst voor –en de haat tegen- de islam heeft ontdekt als politiek machtsmiddel en het niet meer wenst los te laten. Hij moet permanent worden bewaakt tegen de woede en de agressie die hij zelf in de hand heeft gewerkt. Desondanks blijft hij ageren vanuit een vrijwel volledig sociaal isolement. Door op het suïcidale af slachtoffer te spelen van het geweld dat hij willens en wetens oproept, verovert hij een steeds grotere aanhang. Zijn fort is de behoefte aan roering van de om aandacht concurrerende media. Hij lapt elke politieke fatsoensregel aan zijn laars en kapitaliseert met hysterische, xenofobe retoriek het ressentiment van angstige kleine luyden die zich door de politiek in de steek gelaten voelen.”

Wilders tracht in hun opinie electoraal profijt te trekken uit het “exploiteren van angst en haat voor bevolkingsgroepen”. In een latere repliek spitste een van de ondertekenaars, Shervin Nekuee, ‘socioloog en publicist’, de kritiek op de verfoeide tegenstrever verder toe: Wilders maakt de moslims tot zondebok, “een regelmatig bewandeld pad van populistische politici in tijden van grote maatschappelijke veranderingen, die veel onzekerheid en kwetsbaarheid en dus frustratie bij het volk oproepen”.

Vanuit hun achtergrond hebben de schrijvers ervaren “hoe diep anti-islamitsche senti-menten in de Nederlandse cultuur en geschiedenis zijn verankerd”. Zij refereerden aan het historische beeld van de “bebaarde assassijn met het kromzwaard tussen de tanden” [een beeld dat ik vóór het faillissement van de multiculturele samenleving zelden ergens heb ontwaard] en zien dat angstaanjagende beeld in moderne vorm (o.a. cartoons) weer oprukken. “Het lijkt onschuldig, maar het doet iets met je.”

Zij verweten de politiek dat deze uit een “machteloos soort self-permissiveness die smaakt naar politieke lafheid” burgers zoals zij “die volop betrokken zijn bij de maatschappelijke dialoog, tegen de klippen op van anti-islamhysterie” in de kou laat staan. Erger nog: als de film van Wilders doel treft “zal dit resulteren in een nieuwe golf van islamofobie. Wat dit voor de islamitische minderheid kan betekenen wordt kennelijk veronachtzaamd ten gunste van het recht op vrijheid van meningsuiting van een kamerlid. Blijkbaar tellen moslims als burgers niet, is hun veiligheid niet van belang. Het zwijgen over de mogelijke gevolgen vinden we niet alleen laf en verwerpelijk, het zegt ook veel over de positie van moslims in dit land.”

Zij beweerden te spreken namens een meerderheid van de bevolking [ook niet-moslims, al staan de moslims –uiteraard- op de eerste plaats] als ze van de politieke leiders eisen “dat ze niet angstig proberen een toenemend xenofoob electoraat te vriend te houden”, maar “het overgrote, redelijk denkende deel van de bevolkin” een stem te geven. Ze smeekten premier Balkenende om “nu er een crisis dreigt je politieke leiderschap waar te maken en het volk toe te spreken”. [Dat heeft JPB dus gedaan, met onvoorziene gevolgen: zijn laffe houding wordt hem door een aanzienlijk deel van het Nederlandse electoraat niet in dank afgenomen.]

Op deze oproep kwam een cynisch commentaar van Afshin Ellian, die opmerkte dat deze praatmoslims niet alleen pretendeerden te spreken voor alle moslims, maar zich zelfs opwierpen als woordvoerders van het ‘redelijke’ deel van de niet-moslims. De door hen geschetste situatie heeft echter weinig overeenkomst met de realiteit. Bij de zogenaamd gewillige media, die zouden hebben geholpen de lont in het ‘kruidvat’ te steken, is zelden een islamcriticus te zien. De auteurs luidden echter de noodklok omdat ze “de totale verwijdering van islamkritiek en kritiek op de multiculturele samenleving willen”. Niet de moslims lopen gevaar in Nederland, maar degenen die moslims bekritiseren. Door de moslimpopulatie als een kruidvat voor te stellen bewijzen de auteurs alleen maar het gelijk van Wilders: “Wie is gevaarlijker: de volksvertegenwoordiger of het kruidvat? De volksvertegenwoordiging is het hart van de democratie en het kruidvat een bedreiging daarvan.” Hoewel ze het niet met zoveel woorden zeggen, zouden deze ‘praatmoslims’ Wilders het liefst willen laten vervolgen. Ellian vindt het buitengewoon ironisch dat een van de meest bedreigde personen van Europa dan slachtoffer wordt van een dubbele vervolging: “de vervolging door de radicale moslims en de vervolging door de overheid onder druk van moslims”.

Ook historicus-met-gezond-verstand Frank Ankersmit had weinig op met deze retoriek (“even betreurenswaardig als ontmoedigend”). Ondanks het feit dat de auteurs duidelijk behoren tot de ‘sociale en intellectuele elite’ van ons land “verhinderde hun moslimachtergrond hen nog steeds om te zien hoe een westerse democratie behoort te reageren op politici als Wilders. Dat stemt tot moedeloosheid en pessimisme. Helaas." Hoe vervelend het voor sommigen ook is, private verontwaardiging over onwelgevallige uitspraken kan nooit een basis zijn voor publieke, strafrechtelijke veroordeling. De gekwetste zal knarsetandend moeten berusten. Ankersmit vindt het feit dat Balkenende als reactie op de dreigende ‘crisis’ niets beters te doen weet dan de ambassades in moslimlanden te waarschuwen voor mogelijke problemen een bewijs is voor “de kracht en de grandeur van onze democratie”. Zijn loftuiting aan Balkenende “voor wat juist sukkelachtigheid lijken mag” is helaas door de actualiteit al weer ontkracht.

H.W (Hermann) von der Dunk, historicus-zonder-gezond-verstand, had heel wat meer begrip voor de verontruste schrijvers. Hij gaf Ankersmit formeel wel gelijk wat betreft de onaantastbaarheid van de vrijheid van meningsuiting, maar begon deze daarna direct te ondergraven. “Het is met de vrijheid van mening als met de tolerantie: ze veronderstelt een wederzijdse bereidheid om het inderdaad bij een mening te laten.” Omdat de samenleving nu eenmaal geen “sociëteit van beschaafde heren en dames of een academisch seminar” is, zijn meningen in de politieke realiteit “slapende daden” en leiden tot acties. Er worden bovendien allerlei grenzen aan de vrijheid van meningsuiting gesteld, die dan ook “meer theorie dan praktijk” is. “Wanneer nu infantiele leuzen worden gepropageerd als dat het ‘een democratisch recht’ is om naar hartelust te mogen beledigen, dan zijn we met onze vrijheid terug in de zandbak. Dan is er ook geen reden om geschokt te zijn als iemand het eveneens zijn vrij recht noemt om op zijn manier terug te slaan. Bij gebrek aan argumenten bijvoorbeeld met een mes”. [Deze preventieve vergoelijking van moslimgeweld kwam Von der Dunk op felle kritiek te staan op de website Hoei Boei en op het weblog van Willem de Zwijger.]

De auteurs van het gewraakte artikel beseffen heel goed dat het succes van Geert Wilders berust op het feit dat hij inspeelt op de gevoelens van onvrede die in brede kring leven, maar ze zoeken de oorzaak voornamelijk in anti-islamitische ressentimenten die al eeuwenlang in het Nederlandse wezen verankerd zouden zijn en onzekerheid over de toekomst. Het dringt maar niet tot de botte hersens van de Nederlandse moslims, zelfs goedgeïntegreerde intellectuelen als deze, door dat een groot deel van de autochtone bevolking, een veel groter deel dan wat tijdens de vorige verkiezingen op Wilders gestemd heeft en bepaald niet alleen bestaande uit ‘angstige kleine luyden’, de moslims spuugzat is. Niet vanwege angst voor aanslagen door een paar dolgedraaide terroristen in een ver land, maar vanwege boosheid over het wangedrag van de moslims in onze eigen samenleving.

Een van de reacties in de NRC-discussie kwam van een man die in 1975 voor de eerste keer in levende lijve kennismaakte met moslims. In de trein had hij een aangenaam gesprek met een paar vriendelijk overkomende Marokkanen. Alleen was hij na afloop wel zijn portemonnee kwijt en sindsdien gingen alle contacten met moslims gepaard met financieel verlies. Dit is de ervaring van de Nederlandse samenleving als geheel: ieder contact met moslims gaat gepaard met financieel verlies en er dreigt een verlies van zaken die heel wat belangrijker zijn dan geld.

Een zondebok is iemand die verantwoordelijk wordt gesteld voor zaken waaraan hij part nog deel heeft. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kregen in Nazi-Duitsland de Joden de schuld van de economische malaise, terwijl ze juist essentiële bijdragen aan de Duitse economie leverden. De moslims in Nederland zijn beslist geen zondebokken: ze worden verantwoordelijk gesteld voor datgene waarvoor ze in de realiteit ook verantwoordelijk zijn: het feit dat ze onevenredig vertegenwoordigd zijn in alle negatieve statistieken (werkloosheid, uitkeringsfraude, misdaad, aangeboren afwijkingen, straatgeweld etc.).

De moslims in Nederland hebben het voor zichzelf verpest, zo simpel is het. Er is misschien een kleine minderheid die geïntegreerd is en die een positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving levert, doch als groep kosten moslims ons alleen maar heel veel geld, als groep veroorzaken moslims alleen maar heel veel overlast. Als er morgen geen moslim meer over zou zijn in Nederland, zou ons land daar alleen maar heel veel beter van worden. Geen enkele moslim heeft het recht eisen te stellen aan de Nederlandse politiek of de Nederlandse samenleving. Moslims zijn hier gekomen als bedelaars en vluchtelingen en dienen dankbaar te zijn voor iedere kruimel die we hen toewerpen.

Er is maar één manier om de anti-islamitische gevoelens in ons land, die inderdaad steeds meer terrein winnen, te bestrijden: moslims moeten zich als modelburgers gaan gedragen. Aan moslims (en andere immigranten) worden terecht hogere eisen gesteld dan aan autochtone Nederlanders, want zo gaat dat in het leven: nieuwe clubleden moeten bewijzen dat ze terecht zijn toegelaten, anders worden ze uitgestoten. Iedere poging Wilders en andere islamcritici het zwijgen op te leggen is uit den boze. Het deksel terugduwen op een overkokende pan zal tot niets anders leiden dan een gigantische ontploffing.

De nachtmerrie van Frank Siddiqui is mijn vurigste hoop: dat de partijen die zich niet willen laten ringeloren door islamitisch spierballenvertoon een zodanig grote verkiezingsoverwinning boeken dat het stoppen van de islamitische immigratie, het in het gareel brengen van de Nederlandse moslims en het bestrijden van de uitwassen van de islam de primaire beleidsvoornemens van de nieuwe regering worden. Ik kan niet wachten tot het kabinet Balkenende IV valt.

Naschrift:

Deze discussie bewijst ten overvloede dat iedere poging om de vrijheid van meningsuiting te ‘reguleren’ alleen maar tot verscherping van de tegenstellingen leidt. De vrijheid van meningsuiting dient absoluut te zijn: de verboden ten aanzien van godslastering, belediging, bedreiging, discriminatie, haatzaaien en zelfs ten aanzien van het oproepen tot geweld dienen geschrapt te worden uit het wetboek van strafrecht. Er wordt voortdurend met twee maten gemeten (haatzaaien door ongelovigen is strafbaar en haatzaaien door gelovigen niet) en er zijn wat dit betreft ook geen objectieve maatstaven aan te leggen. Uitgaan van de gevoelens van de ‘gekwetsten’ kan alleen maar tot een intolerabele censuur leiden. Woorden dienen onaantastbaar te zijn, alleen daden moeten strafrechtelijke consequenties kunnen hebben. Dat er regels van wellevendheid zijn, waaraan mensen zich bij de dagelijkse omgang dienen te houden, doet aan dit principe niets af.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.