zaterdag, januari 24, 2009

De duistere kanten van de nieuwe Messias.

Zowat de hele wereld is ‘verliefd’ op de nieuwbakken Amerikaanse president Barack Obama, vooral onze meergekleurde en moslimse medemensen. Ook in Nederland heeft de Obamania meedogenloos toegeslagen, zelfs bij politici die voor rechts doorgaan (en bij de zeldzame tegendraadse HVV-auteur). De uitingen van aanhankelijkheid nemen soms pathetische vormen aan, van voetbaltrainers die lopen te snotteren van ontroering tijdens de inauguratie tot volksvertegenwoordigers die in hoger sferen verkeren door het snuiven aan Obama-hoofdjes. Natuurlijk liet het journaille van de ‘oude media’ zich niet onbetuigd bij deze uit de hand gelopen heldenverering, zodat we geconfronteerd werden met een verdwaasde NRC-commentator die verkondigde dat door het aantreden van president Obama de VS ‘opnieuw beginnen’ en een Telegraaf waar bij de berichtgeving over de inauguratie de kwijl van de pagina’s droop.

Barack Obama is intelligent en innemend (maar dat zegt niet zo veel: ook George Bush is privé een buitengewoon aimabele man). Enig charisma kan hem niet ontzegd worden. Op mij heeft zijn uitstraling echter weinig uitwerking: ik behoor niet tot de gehypnotiseerde massa die als kippen zonder kop achter hem aandraaft (ik ben so wie so allergisch voor persoonsverheerlijking en ongeschikt voor het volgelingschap). Er zitten heel wat duistere trekjes aan Barack Obama en de meest verontrustende is wel dat elke stap die hij in zijn volwassen leven gezet heeft een opmaat voor het ultieme doel, het presidentschap van de Verenigde Staten, lijkt te zijn geweest.

Barack Hussein Obama is een opportunist.

Barack Obama dankt zijn uitverkiezing hoofdzakelijk aan het feit dat seksisme nog altijd alive and kicking is in de Verenigde Staten. Zijn grootste uitdaging was niet het winnen van de presidentsverkiezingen, maar het veroveren van de nominatie van de Democratische Partij. Door het achtjarige wanbeleid van president Bush, die op de valreep ook nog een ongekende economische crisis voor zijn kiezen kreeg, was de reputatie van de Republikeinse Partij al dusdanig geschaad dat de Democraten alleen zichzelf nog van de winst konden beroven.

Van alle groepen in de Amerikaanse samenleving zijn de goedopgeleide blanke mannen van gevorderde leeftijd het meest invloedrijk -en die stemmen voor het overgrote deel Republikeins. Democraten kunnen alleen winnen als ze een ‘regenboogcoalitie’ van minderbedeelden (vrouwen, arbeiders, gekleurden, jongeren) weten te smeden. Vaak deden ze dit met een kandidaat die niet uit een van die groepen afkomstig was, maar wel een ‘handicap’ had (John Kennedy was katholiek, evenals John Kerry en Jimmy Carter was een pindaboer).

De tijden zijn echter veranderd en het was duidelijk dat de uitdager deze keer uit een van de niet-bevoorrechte groepen moest komen (de stereotype ‘ideale kandidaat’ John Edwards heeft nooit een schijn van kans gehad). Voor Hillary Clinton stonden alle seinen op groen om de eerste vrouwelijke president in de Amerikaanse geschiedenis te worden. Zij was de favoriet van de meerderheid van haar seksegenoten en de Clintons, die veel voor de zwarte bevolking hebben gedaan, rekenden terecht op steun van die kant. Toen Barack Obama zijn kandidatuur bekend maakte, veranderde de situatie drastisch. Hij ging feitelijk ‘voor zijn beurt’ en spleet daarmee de regenboogcoalitie in tweeën. Barack gokte erop dat voor zwarten ras belangrijker is dan sekse en voor blanken niet –en hij kreeg gelijk.

Parallel aan de situatie na de Amerikaanse Burgeroorlog, toen de analfabete mannelijke ex-slaven kiesrecht kregen en de gecultiveerde leden van het ‘zwakke geslacht’ die zich voor hun vrijheid hadden ingezet niet, bleek ook nu weer dat het de vrouwen waren die achter in de bus moesten plaatsnemen. ‘Progressieve’ blanke mannen waren maar wat blij met de uitweg die hen geboden werd, want diep in hun hart achten ook zij vrouwen niet in staat om leiding te geven. De zwarten liepen, op een enkele uitzondering na, massaal over naar het Obama-kamp -met Oprah Winfrey, tot dan toe een uitgesproken Hillary-aanhangster, voorop. Ook de jongere ‘feministen’, die zich tegenwoordig drukker maken over islamofobie en racisme dan over seksisme, bekeerden zich tot Obama.

Dit alles tot grote woede van oudere blanke vrouwen, die de strijd om de gelijke rechten aan den lijve hadden meegemaakt en deze deserties niet konden verkroppen. De voornaamste reden dat de strijd tussen Hillary en Barack zo bitter was en zich zo lang heeft voortgesleept is het feit dat Hillary en haar aanhangsters zich door de partij verraden voelden. De partijbonzen, ofschoon grotendeels op de hand van de Clintons, achtten het riskanter om de zwarten (13% van de bevolking) te schofferen dan de vrouwen (> 50% van de bevolking). Barack had de breuk gedeeltelijk kunnen helen door Hillary als running mate te kiezen, maar dat deed hij niet: hij wilde de glorie niet delen. Zij bleef daarom grotendeels afzijdig tijdens strijd om het presidentsschap en sommige van haar adepten overwogen zelfs op de Republikeinse kandidaat te gaan stemmen.

De Republikeinen leken de handdoek echter reeds bij voorbaat al in de ring geworpen te hebben. Nooit heb ik een treuriger en kanslozer verzameling presidentskandidaten bij elkaar gezien: een mormoon, een gescheiden katholiek, een doorgeslagen libertariër, een derderangs acteur, een afgetakelde oorlogsheld, etc. Uiteindelijk hief men een oude, zieke man op het schild. Toch waren de kansen voor John McCain mogelijk nog ten goede gekeerd als hij zijn running mate verstandiger had gekozen. Een energieke ‘powervrouw’ had de stemmen van een deel van de gedesillusioneerde Hillary-aanhang kunnen trekken. John zocht inderdaad een doordouwster met haar op de tanden uit, maar precies de verkeerde. Een ultrarechtse ignoramus die geen enkele Democratische kiezer aansprak, terwijl de conservatieve christenen (die McCain niet konden luchten of zien) er in meerderheid niet over piekerden om op een vrouw te stemmen. De Republikeinen hebben het Barack dus wel zeldzaam gemakkelijk gemaakt. [Het is ironisch dat in het achterlijke Pakistan wel een vrouw als regeringsleider is gekozen en in het ontwikkelde Amerika niet.]

Barack Hussein Obama is een hypocriet.

Een van de eregasten bij Baracks inauguratie was zijn (stief)grootmoeder, die hij slechts enkele malen in zijn leven ontmoet heeft. Zijn Keniaanse vader Barack Hussein Obama Senior, die behoorde tot de Luo-stam (bekend vanwege de sportieve manier waarop ze zich bij een nederlaag neerleggen), heeft zijn zoon weinig meer gegeven dan zijn naam en een horde halfbroers en -zusters. Toen Barack twee jaar was, ging hij er vandoor en daarna heeft hij zijn zoon nog maar één keer gezien voor hij stierf aan de gevolgen van een auto-ongeluk (vermoedelijk onder de invloed van alcohol).

‘Barry’ Obama werd opgevoed door zijn blanke moeder Ann Dunham, een zweverige antropologe die gespecialiseerd was in plattelandsontwikkeling, en vooral door zijn blanke grootouders. Zijn grootmoeder Madelyn Payne ging uit werken om zijn dure privé-opleiding te helpen bekostigen. Dat verhinderde de inmiddels tot Barack gepromoveerde kleinzoon niet om haar, zoals de Amerikanen dat zo plastisch uitdrukken, ‘onder de bus te gooien’ toen dat in zijn verkiezingskraam te pas kwam, want zij was “a woman who once confessed her fear of black men who passed by her on the street, and who on more than one occasion has uttered racial or ethnic stereotypes that made me cringe”. Die opmerking is hem lang nagedragen.

Nu presenteert Barack zich als de Grote Verzoener, maar vroeger had hij weinig op met zijn blanke wortels. In zijn tienerjaren besloot Barry zich in te herdefiniëren als een ‘zwarte man’. Hij zocht zijn vrienden uitsluiten onder soortgenoten en hij beschouwde het blanke ras als “menacing, alien and apart”. Hij ontzag zich niet schaamteloos te profiteren van zijn minderheidsstatus. Gedurende de periode dat hij aan de Columbia Universiteit studeerde, was hij zo goed als onzichtbaar (hij heeft erkend dat hij zich in zijn jonge jaren flink te buiten ging aan alcohol, marihuana en cocaïne) en zijn cijfers hielden, op zijn zachtst gezegd, weinig belofte in. Toch werd hij (na een aantal jaren als opbouwwerker in Chicago) toegelaten tot Harvard –wat een blanke met soortgelijke resultaten niet gelukt zou zijn. Een gevalletje van positieve discriminatie dus, waar de nieuwe eerste burger in principe ook geen enkel bezwaar tegen heeft. Barack Obama heeft zijn hele carrière gebouwd op de cultivatie van zijn zwarte identiteit, maar zou zonder blanke beschermers nergens geweest zijn.

Als ‘echte’ Afro-Amerikaan (niet afstammend van zuidelijke slaven) en zoon van een blanke moeder was Barack niet automatisch verzekerd van de steun van de zwarte bevolking. De meeste succesvolle zwarten trouwen met een lichtgekleurde, liefst blanke vrouw. Zo niet Barack. Al moest de ‘kleurrijke’ advocate Michelle Robinson aanvankelijk niet veel van hem hebben, hij hield vol tot hij haar had veroverd. Het is een verbintenis die hem bij sceptische zwarte kiezers geen windeieren heeft gelegd. Het feit dat Michelle menige caucasofobische en onpatriottische uitglijder op haar naam heeft staan, werd haar door te weinig sceptische blanke kiezers grootmoedig vergeven.

In zijn jonge jaren was Barack niet erg religieus, maar tijdens zijn periode als opbouwwerker werd het hem al spoedig duidelijk dat hij in de zwarte gemeenschap geen poot aan de grond kreeg zonder de medewerking van kerkelijke organisaties. Hij werd dan ook lid van de Trinity United Church of Christ, geleid door de driftige dominee Jeremiah Wright, die voor hem een soort tweede vader werd. Het is nadrukkelijk een kerk voor zwarten (als een geloofsgemeenschap zich op dezelfde wijze als blank zou presenteren, zouden de beschuldigingen van racisme niet van de lucht zijn, maar zwarten kunnen per definitie niet racistisch zijn –die doen alleen aan zelfdeterminatie). Barack had aanvankelijk weinig problemen met de antiblanke en anti-Amerikaanse tirades waarmee dominee Wright geregeld opzien baarde: hij was 20 jaar lidmaat van zijn kerk, doneerde grote sommen geld, liet Wright zijn huwelijk inzegenen en zijn kinderen dopen. Toen diens racistische uitbarstingen echter nadelig voor zijn verkiezingsstrijd bleken te zijn, smeet hij ook de dominee voor de bus (de eerwaarde Wright werd prompt met pensioen gestuurd, ondanks zijn tegenspartelen).

Tijdens de campagne liep Barack opzichtig te koop met zijn christelijke geloof, vooral in zuidelijke regionen, waar hij op stap ging met een gospelkoor om vrome zwarte kiezers te bekoren. Hij was daarentegen nogal vaag over zijn islamitische connecties. Zijn vader was een geboren moslim (ofschoon hij in latere jaren prat ging op zijn atheïsme), dus volgens de islamitische logica is zijn zoon dat eveneens. Zijn Indonesische stiefvader was eveneens moslim en al zijn de beschuldigingen dat hij in Djakarta een madrassa bezocht uit de lucht gegrepen, bewezen is dat ‘Barry Soetoro’ op zijn katholieke basisschool als moslim te boek stond. Bovendien was hij zeer lovend over een halfbroer die zich tot de islam had bekeerd en liet hij zich in islamitische kleding fotograferen. Dat moslims hoge verwachtingen van hem koesteren is dus niet echt verwonderlijk. Bij de inauguratie stelde hij hen niet teleur door zich met zijn volledige naam de eed af te laten nemen.

Barack Hussein Obama is een nog begaafdere acteur dan Ronald Reagan.

Tot de grootste wapens van Barack in de verkiezingsstrijd behoorden de met sonore stem voorgedragen toespraken. Hij komt over als een begenadigde orator die alle retorische trucjes beheerst: hij sluit aan bij kwesties die onder het publiek leven; hij geeft concrete voorbeelden bij elk belangrijk punt; hij gebruikt herhalingen voor dramatisch effect en hij verwijst frequent naar zijn eigen leven, ook de ‘worstelingen en imperfecties’.

Aanbidder Ezra Klein beschreef het effect van zijn woorden als volgt: “Obama's finest speeches do not excite. They do not inform. They don't even really inspire. They elevate. They enmesh you in a grander moment, as if history has stopped flowing passively by, and, just for an instant, contracted around you, made you aware of its presence, and your role in it. He is not the Word made flesh, but the triumph of word over flesh, over color, over despair. The other great leaders I've heard guide us towards a better politics, but Obama is, at his best, able to call us back to our highest selves, to the place where America exists as a glittering ideal, and where we, its honored inhabitants, seem capable of achieving it, and thus of sharing in its meaning and transcendence.”

Zijn welbespraaktheid is echter slechts schijn. Barack leest alles van autocues (gestationeerd aan beide zijden van het spreekgestoelte, waardoor hij het publiek recht voor hem nooit aankijkt). Als zijn elektronische coach het laat afweten, vervalt Barack in hulpeloos gebrabbel. De inspirerende redes schrijft hij ook niet zelf. Daarvoor heeft hij een team woordsmeden, onder leiding van het blanke wonderkind Jon Favreau, die heel goed begrijpt dat “the trick of speechwriting … is making the client say your brilliant words while somehow managing to make it sound as though they issued straight from their own soul” en die zich laat inspireren door de toespraken van Bobby Kennedy. Aan de inaugurele rede van president Obama hadden Jon en zijn team drie maanden gewerkt. Ik hoorde het er niet aan af.

Qua uiterlijk kan Barack er best mee door en daar maakt hij gretig gebruik van: de onthullende vakantiefoto's, bijvoorbeeld, kwamen met zijn medeweten tot stand. Uiteraard helpt hij de natuur wel eens een handje: hij traint zich suf in de sportschool en gaat naar verluid zelfs onder de hoogtezon om ‘zwarter’ te lijken. Zwakheden moeten buiten beeld blijven: ofschoon Barack een straffe roker is, waakt hij ervoor nooit met een sigaret betrapt te worden –wat niet helemaal gelukt is.

Barack Hussein Obama is een na-aper.

Op het oog zijn er vele overeenkomsten tussen Barack Hussein Obama en John Fitzgerald Kennedy: beide jong, beide fotogeniek, beide getrouwd met een ‘stijlicoon’, beide voorzien van vertederende kinderen, beide buitenstaander (Kennedy was de eerste –en tot nu toe enige- rooms-katholieke president, Obama is de eerste gekleurde), beide boekauteur. Kennedy’s boek Profiles in Courage ging over personen die hij bewonderde, Obama’s boek Dreams from My Father ook –hemzelf namelijk. Het feit dat een man van nog geen 35 jaar die nog weinig gepresteerd heeft een autobiografie schrijft is op zich opmerkelijk, maar in Baracks masterplan was het een logische stap. Hij heeft de overeenkomsten met Kennedy bewust geaccentueerd door diens fameuze Ich bin ein Berliner toespraak nog eens dunnetjes over te doen.

Dat Jack Kennedy nog steeds vereerd wordt is niet in de laatste plaats te danken aan zijn vroegtijdige en tragische dood, want hij was niet bepaald een goede president. Het is alleen aan de discretie van de pers te danken dat van zijn obsessieve rokkenjagerij niets naar buiten kwam gedurende zijn presidentschap, hoewel zijn affaires (vooral die met de minnares van een vooraanstaande maffioso) ernstig gevaar voor de staatsveiligheid hadden kunnen opleveren. Kennedy werd bovendien gekweld door een waslijst aan gezondheidsproblemen en de medicijnen die hij gebruikte tastten zijn oordeelsvermogen vermoedelijk behoorlijk aan. Hij stortte Amerika bijna in een Derde Wereldoorlog door zijn blufpoker tijdens de Cubaanse Rakettencrisis en hij rommelde het land de Vietnam Oorlog in (waarvan zijn opvolger Lyndon Johnson de schuld kreeg). Geen voorbeeld dat navolging verdient dus.

Ook Barack Obama wordt door de pers met fluwelen handschoenen aangepakt. In de mainstream media is bijvoorbeeld nauwelijks gewag gemaakt van de bekentenis van Larry Sinclair dat hij in 1999 drugs heeft gebruikt en seks heeft gehad met de toenmalige staatssenator. Er doen meer geruchten over mannelijke minnaars de ronde. Mochten deze op waarheid berusten, dan is dit een zwakheid die de nieuwe president buitengewoon chantabel maakt. Ter geruststelling: het zou uitsluitend orale seks betroffen hebben en Barack zou uitsluitend als ontvangende partij hebben gefungeerd. Het is dus zeer goed mogelijk dat hij dit louter als een speciale vorm van persoonsverheerlijking beschouwde –en daaraan zal hij van nu af aan zeker geen gebrek hebben.

Barack Obama identificeert zich ook, tot op het maniakale af, met Abraham Lincoln. Tijdens zijn campagne verwees hij te pas en te onpas naar hem, hij kopieerde Lincolns treinreis van Philadephia naar Washington, hij legde de eed af op Lincolns bijbel en hij verorberde bij zijn inauguratie een door Lincoln geïnspireerd menu. De implicaties zijn duidelijk: hij wil de bevrijding van de zwarte bevolking, die Lincoln heeft ingeluid, afmaken.

Er is een omineuze overeenkomst tussen Abraham Lincoln en John F. Kennedy: ze werden beiden vermoord. Dat ook Barack het slachtoffer van een aanslag zal worden is de grootste angst van zijn aanhangers. Die mogelijkheid is niet denkbeeldig: de triomfantelijke reactie van vele zwarten op de verkiezing van president Obama heeft de afkeer van blanke supremacisten alleen maar aangewakkerd. Daarom wordt hij door ongekende veiligheidsmaatregelen omringd (hij draagt zelfs kogelwerende kleding). De verkiezing van Barack zal de kloof tussen blank en zwart vermoedelijk niet dichten, maar zijn dood zal de tegenstellingen onoverbrugbaar maken.

Barack Hussein Obama heeft dubieuze connecties.

In zijn jonge jaren omringde Barack zich met ultralinkse vrienden. Als opbouwwerker in Chicago dweepte hij met de radicale ideeën van Saul Alinsky. De zoon van deze communistische agitator is van mening dat hij zijn lesje goed geleerd heeft, zoals bleek tijdens de Democratische Conventie: “ALL the elements were present: the individual stories told by real people of their situation and hardships, the packed-to-the rafters crowd, the crowd’s chanting of key phrases and names, the action on the spot of texting and phoning to show instant support and commitment to jump into the political battle, the rallying selections of music, the setting of the agenda by the power people”. Een andere kompaan uit die jaren is Bill Ayers, een voormalig lid van de terroristische Weather Underground, die bepaald geen spijt had over zijn gewelddadigheden: “I don't regret setting bombs. … I feel we didn't do enough.”

Ook Baracks relaties met radicale moslims zijn verdacht. Zijn mentor Jeremiah Wright is een fan van de antisemitische en racistische zwarte bekeerling Louis Farrakhan (de leider van de Nation of Islam) en verleende hem een onderscheiding –een geste waarvan Barack zich nadrukkelijk distantieerde. Het feit dat Farrakhan een vurige bewonderaar is, (hij ziet Barack als de “hope of the entire world”) geeft echter te denken. Te meer daar een aantal van Farrakhans aanhangers op hoge posities in Baracks bureau- en campagnestaf werkzaam waren. Hij onderhoudt tevens innige contacten met moslims die ervan verdacht worden radicale islamitische bewegingen te steunen, waaronder Ingrid Mattson, een Canadese bekeerlinge en Hamas-supporter, die ter ere van zijn inauguratie een gebed mocht uitspreken in de National Cathedral.

Barack Hussein Obama heeft een Messiascomplex.

Zijn vurigste bewonderaars schijnen in Barack Obama de nieuwe Messias te zien en ook Barack acht zichzelf zeer hoog. Dat blijkt o.a. uit het gebruik van de pluralis majestis in zijn ‘we are the ones we have been waiting for’ toespraak (wat uiteraard beduidde: ‘I am the one you have been waiting for’). Het is dan ook niet opmerkelijk dat critici Barack een Messiascomplex toedichten.

Ali Sina draagt overtuigende argumenten aan dat Barack aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis lijdt. Als hij gelijk heeft, is de ellende niet te overzien: een dergelijke (zelf)overschatting is ronduit gevaarlijk: “I hate to sound alarmist, but one must be a fool if one is not alarmed. Many politicians are narcissists. They pose no threat to others. They are simply self serving and selfish. Obama evinces symptoms of pathological narcissism, which is different from the run-of-the-mill narcissism of a Richard Nixon or a Bill Clinton, for example. To him reality and fantasy are intertwined. This is a mental health issue, not just a character flaw. Pathological narcissists are dangerous because they look normal and even intelligent. It is this disguise that makes them treacherous.”

Dus nee, Jesse Jackson, we gaan Barack Obama’s ego niet verder opblazen door te beweren dat wat hij bereikt heeft “the single most extraordinary event that has occurred in the 232 years of the nation’s political history” is. En nee, Deepak Chopra, de keuze voor Barack Obama betekent geen “quantum leap in American consciousness”. Barack Obama is niet de Verlosser van zich schuldig voelende blanken en zich achtergesteld voelende zwarten, integendeel: historici zouden in de toekomst wel eens tot de conclusie kunnen komen dat met het aantreden van president Obama de ondergang van de Verenigde Staten pas echt is ingeluid.

Naschrift: Kijk, kijk: de handschoenen gaan af. Waarom verbaast mij dat nou niet.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.

maandag, januari 05, 2009

De nazaten van Djengis Khan.

Djengis Khan, geboren als Temudjin rond 1167, verloor al op jonge leeftijd zijn vader en leefde als uitgestotene jarenlang in uiterst precaire omstandigheden. Na vele omzwervingen en tegenslagen werd hij in 1206 in een kuriltai (samenkomst van alle stamleiders) verkozen tot Grote Khan van de door hem verenigde Mongolenstammen. Hij teisterde als een ‘gesel Gods’ het grootste deel van Azië, met een door hem gecreëerde, schier onoverwinnelijke strijdmacht.

Niet alleen was dit leger optimaal toegerust (door de inzet van reservepaarden, het dragen van een zijden onderhemd dat het verwijderen van pijlen uit schotwonden vergemakkelijkte, het gebruik van een geavanceerde composietboog), ook de strijdwijze was zeer effectief. Mongolen vernietigden hun tegenstanders door manoeuvrerend op hun snelle paarden een regen van pijlen af te schieten en het vrijwel nooit op een man-tegen-man gevecht te laten aankomen (daarbij waren ze kwetsbaar). Ook adopteerden ze gretig de militaire innovaties van overwonnen tegenstanders: belegeringswerktuigen, buskruid, zelfs schepen. Ze verpletterden niet alleen de fine fleur van het Europese ridderschap, maar ook de tot dan toe zo succesvolle moslimlegers.

Djengis had vele concubines, maar de enige nakomelingen van belang waren de vier zonen die hij verwekte bij zijn vrouw Börte. De afkomst van de oudste, Jodji, was verdacht (kort na hun huwelijk werd Börte door tegenstanders van Djengis ontvoerd en verkracht), maar hij behandelde hem niet anders. Alle zoons kregen uitgestrekte leengebieden (ulus) toegewezen. Djengis stierf in 1227 en werd opgevold door zijn bekwame, maar drankbeluste derde zoon Ögödei, die de scepter doorgaf aan zijn verwaten spruit Güyük. Deze volgde hem spoedig in het graf, waarmee deze tak als factor van betekenis uitstierf. De nazaten van zijn drie andere zonen vestigden afzonderlijke khanaten.

Batu, de tweede zoon van de eveneens in 1227 gestorven Jodji, breidde het hem verschafte leengebied in het noordwesten van het rijk met behulp van de briljante generaal Subodai uit tot voorbij Moskou en roofde Polen en Hongarije leeg. Hij perste zulke gigantische tributen af van zijn Russische vazallen, dat zijn fabelachtig rijke clan de bijnaam de Gouden Horde kreeg. Na een zeer korte heerschappij door zijn zoon en kleinzoon ging de macht naar zijn tot de islam bekeerde jongere broer Berke. De laatste nazaat van Djengis, Berdebek, stierf in 1335, maar de Gouden Horde overleefde onder andere leiders tot 1502.

De bescheiden tweede zoon Djaghatai, die aan het hoofd van het dagelijkse bestuur van het rijk stond, kreeg de gebieden van de Kara-Kitai en Transoxanie in Centraal Azië (het huidige Afghanistan en de omringende landen) en had het daarmee niet echt goed getroffen.

Tolui kreeg het ‘hart’ van Mongolië, waarop hij als laatstgeboren zoon vanuit de traditie recht had. Hij stierf in 1233, maar dankzij de capaciteiten van zijn vrouw Sorghahtani Beki, een geboortige christin die door een Perzische historicus werd beschreven als buitengewoon intelligent en bekwaam en hoog boven alle andere vrouwen op aarde verheven, werd deze lijn de meest succesvolle. Ze sloot een bondgenootschap met Batu en wist in 1251 haar oudste zoon Möngke tot Grote Khan te laten kronen. Deze werd acht jaar later opgevolgd door zijn jongere broer Kubilai, na een burgeroorlog met de jongste zoon Arik Böke, die populair was onder de conservatievere Mongolenleiders omdat hij niet verpest was door een leven in luxe.

Möngke en Kubilai onderwierpen China (dat door hun voorgangers alleen was geteisterd met roofovervallen) en Kubilai, de grootste van de Grote Khans, wijdde vrijwel al zijn tijd aan het bestuur van dit rijk. Door het herstellen van rust en orde, het bevorderen van de landbouw en het aanknopen van handelsbetrekkingen bloeide China weer op. Hij stichtte een nieuwe dynastie, de Juan, die een eeuw later door een volksopstand onder leiding van de eerste Ming-keizer aan zijn eind kwam.

Hülagü, de tweede zoon van Tolui, liep Perzië onder de voet en hield op afschrikwekkende wijze huis in het Midden-Oosten: hij veroverde o.a. Baghdad en ruimde bijna 200 Assassijnen-nesten op (waarvoor velen hem zeer dankbaar waren). Hij was de christenen gunstig gezind: een belangrijk deel van zijn leger bestond uit Armeense en Georgische christenen en de christenen in de veroverde steden werden gespaard, terwijl alle moslimmannen aan het zwaard geregen werden en de vrouwen en kinderen als slaven naar het oosten werden versleept. Hij bood de kruisridders en de christelijke vorsten in Europa herhaalde malen een bondgenootschap tegen de islamieten aan, maar de eersten verkozen de kat uit de boom te kijken en de laatsten waren de ravage die door Batu in Oost-Europa was aangericht nog niet vergeten. Ze gingen niet op het aanbod in –een fatale vergissing. Hülagü’s positie werd bovendien verzwakt door een conflict met Berke, die liever niet zag dat zijn moslimbroeders in het Midden-Oosten werden uitgeroeid.

Iedere keer als een Grote Khan stierf werden van heide en verre leiders bijeengeroepen om in een kuriltai een nieuw opperhoofd te kiezen. De veroveringstochten werden dan afgebroken. Zo trok Batu zich bij een dergelijk gelegenheid terug uit Polen, Hongarije en het westelijk deel van Rusland en Hülagü uit het Midden-Oosten. Vaak was men het niet onmiddellijk eens en duurde het jaren voor de opvolger bekend was. Dit betekende uiteindelijk de redding van Oost-Europa en de islam in het Midden-Oosten.

Nadat Hülagü zich met het grootste deel van zijn troepen had teruggetrokken uit Syrië en het stroomgebied van de Eufraat bleef er nog slechts een klein Mongolenleger achter. Kortzichtige kruisvaarders besloten de Egyptische Mamelukken-generaal Qutuz vrije doortocht te verlenen en deze wist de Mongolen, die onder bevel stonden van de christelijke generaal Ked-Buka, bij Ain Jalut (1260) een vernietigende nederlaag toe te brengen -de eerste en de laatste keer dat de Mongolen verslagen zijn. Het Midden-Oosten was voor de islam veilig gesteld en kort daarop vielen de laatste kruisvaarderbolwerken.

Het rijk van Hülagü en zijn nazaten (de Ilkhans) beperkte zich voortaan tot Perzië. Het gebied bleef onrustig en Ghazan de Hervormer, die in 1295 aan de macht kwam, besloot de banden met zijn onderdanen aan te halen door zich tot de islam te bekeren. Hij werd nagevolgd door de meeste van zijn bevelhebbers. Zijn neef Abu Sa’id was de eerste khan met een islamitische naam –en tevens de laatste, want hij had geen kinderen. De resterende Mongolen gingen geruisloos in de Perzische bevolking op.

De opvolgers van Djaghatai, ook tot de islam bekeerd, leken in Centraal-Azië aan het kortste eind getrokken te hebben, maar hielden het uiteindelijk nog het langste vol. De Mongolen van zijn khanaat vermengden zich met Turkssprekende nomaden en het meest in het oog springende product van deze mix, Timur Lenk (Timur de Manke, in Europa bekend als Tamerlane en naar verluid in vrouwelijke lijn afstammend van Djengis Khan) greep in 1369 de macht in Transoxanië. In de daarop volgende decennia deed hij duchtig van zich spreken: hij veroverde grote delen van Centraal- en West-Azië (o.a. Perzië), versloeg de concurrerende legers van de Gouden Horde, plunderde in 1398 Delhi (waar hij na zijn triomfantelijke intocht een gigantische slachtpartij aanrichtte, alles platbrandde en de overlevenden als slaven wegsleepte), viel Syrië en Anatolië binnen (waar hij in 1402 de Ottomaanse sultan Bayezid I gevangen nam) en stierf in 1405 terwijl hij voorbereidingen trof om China te heroveren op de Ming-keizer. Zijn achterkleinzoon Babur kwam op de vlucht voor binnenlandse onrusten in Noord-India terecht en stichtte aan het begin van de 16e eeuw het Moghul Rijk, dat (uiteindelijk in sterk afgeslankte vorm) tot 1857 zou bestaan.

Bij hun veroveringstochten gingen de Mongolen met ongekende wreedheid te werk. De minste weerstand had totale vernietiging tot gevolg, maar ook de bevolkingen van steden die zich direct overgaven werden soms uitgeroeid, louter om schrik aan te jagen. Timur Lenk liet 100.000 Indische krijgsgevangenen ombrengen. Bij de verovering van Baghdad kwamen volgens Perzische bronnen tussen de 800.000 en 2.000.000 mensen om het leven. Daarbij vallen de 2700 islamitische krijgsgevangenen die Richard Leeuwenhart bij de strijd om Akko liet executeren en zelfs de 40.000 burgers die sneefden bij de verovering van Jeruzalem volkomen in het niet. [Het beestachtige gedrag van de Mongolen is men echter vergeten, het aanzienlijk minder beestachtige gedrag van de Kruisvaarders niet.] De rooftochten van Djengis en Ögödei in China kostten volgens schattingen ca. 30 miljoen Chinezen het leven. Dat hadden er nog heel wat meer kunnen zijn, want generaal Subodai kon er slechts met moeite van weerhouden worden 10 miljoen Noord-Chinese boeren over de kling te jagen om hun land te kunnen benutten als weidegrond voor Mongoolse paarden.

De huidige Mongolen denken echter niet met afschuw terug aan de bloederige daden van hun nietsontziende voorouders. Integendeel: de herinnering aan Djengis Khan is de reddingboei waaraan dit door het communisme vernederde volk, verdeeld over een Russische vazalstaat en een Chinese provincie, zich vastklampt. Zijn portret prijkt op talloze voorwerpen, van wodkaflessen tot tapijten, en wekt niets dan trots en nostalgie op.

Vergeleken met de vernietigingstochten van de Mongolen waren de koloniale expedities van het Westen een toonbeeld van beschaving en ingetogenheid. Hoog tijd dus om maar eens op te houden ons te wentelen in schuldgevoelens. Die zijn nergens voor nodig, want in het rijtje van de grootste schurken uit de geschiedenis nemen westerse koloniale veroveraars zeer bescheiden posities in.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.