donderdag, oktober 11, 2007

Pseudowetenschappelijke prietpraat.

Het enige weken geleden verschenen WRR-rapport Identificatie met Nederland, heeft –naar mijn mening volkomen terecht- een stortvloed aan kritiek losgemaakt.

Volgens het rapport wordt tegenwoordig allerwegen onderschreven dat de integratie van allochtonen mislukt is en hebben zelfs de politieke partijen het ideaal van de multiculturele samenleving laten vallen. Het integratiedebat is ‘verworden’ tot een identiteitsdebat. Van immigranten wordt geëist dat ze zich de Nederlandse identiteit eigen maken. Dat is om twee redenen ‘contraproductief’: (a) de Nederlandse identiteit is zo dynamisch en zo ondefinieerbaar dat immigranten geen idee hebben waaraan ze zich zouden moeten aanpassen en (b) de primaire identiteit van immigranten is zo 'robuust' dat pressie om deze op te geven tot grote weerstand leidt.

In plaats van over identiteit zou het debat moeten gaan over identificatie. De WRR onderscheidt drie vormen van identificatie. (1) Functionele identificatie: verbinding door gezamenlijke activiteiten in werk, school en wijk. Dan is er sprake van een gemeenschappelijk belang en een wederkerige afhankelijkheid. Discriminatie maakt functionele identificatie echter bij voorbaat onmogelijk. (2) Normatieve identificatie: gewoonlijk gaat het hier om het internaliseren van de normen (waartoe men ook gebruiken en tradities rekent) van de ontvangende samenleving. Volgens de WRR moet men zich echter niet alleen richten op het aanpassen aan de norm, maar ook op het aanpassen van de norm, zodat immigranten hun eigen normen kunnen inbrengen, met name op het gebied van religie en seksualiteit. (3) Emotionele identificatie: je thuis voelen in en trots zijn op je nieuwe vaderland. Die komt vanzelf als 1 en 2 geslaagd zijn.

Om succesvolle identificatie te bereiken raadt de WRR de volgende maatregelen aan:
- bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt, met name op gemeentelijk niveau;
- bestrijden van segregatie in scholen;
- bevorderen van de veiligheid in buurten;
- bevorderen van de representatie van minderheden in politiek en media;
- toestaan van een dubbele nationaliteit.
Het kost niet veel moeite in deze aanbevelingen de bekende linkse stokpaardjes te herkennen (zo wonderwel overeenstemmend met de beleidsvoornemens van het huidige kabinet), die niet alleen in het verleden al grondig zijn afgeragd, maar voor ook het merendeel nutteloos zijn gebleken. Deze gratuite aanbevelingen zijn het onvermijdelijke resultaat van de aan alle kanten rammelende werkwijze.

De WRR is niet bepaald deskundig op de terreinen waarop men zich ongevraagd begeeft. De redactiecommissie onder leiding van professor doctor Pauline Meurs kreeg in de reacties op het rapport dan ook onder uit de zak van echte experts, zoals de socioloog Ruud Koopmans (bij de NRC), de historicus Frank Ankersmit (bij Trouw) en de historisch-letterkundige Herman Pleij (bij Pauw & Witteman), in tegenstelling tot de leden van de WRR allemaal gewoon en voltijds hoogleraar in hun vak –wat doet vermoeden dat het hier waarlijk wetenschappers betreft. Het meest stuitend is dat men de conceptversie aan een aantal deskundigen (waaronder bovengenoemde Ruud Koopmans en conservatief coryfee Wim Couwenberg) had voorgelegd, maar zich van hun aanmerkingen niets had aangetrokken. “De opzet van het rapport stond al vast”, oordeelde Couwenberg.

Met name de vermeende ontkenning van de Nederlandse identiteit oogstte in brede kring afschuw. Herman Pleij bezigde termen als “naïef” en “onnozel”. Hij wees erop dat men wel degelijk kan spreken van “collectieve mentaliteiten”: er zijn in de Nederlandse samenleving duidelijke constanten aanwezig die dateren uit de late Middeleeuwen en die niet alleen door Nederlanders zelf onderkent worden, maar ook door buitenstaanders. Hij noemde aspecten als het egalitarisme (dat zich o.a. uit in de gewoonte elkaar direct te tutoyeren), het belang van het gezin (dat zich o.a. uit in de voorkeur voor een thuisbevalling en huwende homo’s) en het individualisme (dat zich o.a. uit in de ontkenning van een gemeenschappelijke identiteit). De oproep van Trouw om de Nederlandse identiteit te benoemen leverde een lawine van reacties op. Opmerkelijk is dat de liefhebbers van culturele diversiteit vooral met denigrerende kwalificaties kwamen (zij fulmineerden over botheid, gierigheid, bekrompenheid, ed.).

In de meeste kritiek stond de onwetenschappelijkheid van het rapport voorop. Wim Couwenberg memoreerde dat je bij de WRR alleen binnenkomt als je tot het “linkse politieke establishment behoort”, onafhankelijke denkers zijn ongewenst. Niemand bewijst overtuigender de alomtegenwoordige bias dan Pauline Meurs c.s. zelf. In een reactie op de kritiek (met name die van Ankersmit) werd er de nadruk op gelegd dat de raad zich richt op een samenlevingsprobleem: “De behoefte aan gemeenschap in Nederland is groot, terwijl dezelfde gemeenschap door Europeanisering, globalisering, individualisering en migratie onder druk is komen te staan.” Het gevolg is dat steeds meer mensen –ook autochtonen- zich in Nederland niet meer thuis voelen, wat kan leiden tot “terugtrekgedrag” en zelfs “gewelddadige radicalisering”. Deze ontwikkelingen worden echter als onvermijdelijk, onomkeerbaar en zelfs gewenst beschouwd. De gestaag groeiende maatschappelijke weerstand (in tegenstelling tot wat de WRR doet voorkomen niet alleen bij het klootjesvolk, maar ook bij kerkgenootschappen, vakbonden en politieke partijen) wordt alleen geregistreerd. In het rapport houdt men zich slechts bezig met één van de genoemde veranderingen (migratie) en met de problemen die leden van één van de betrokken bevolkingsgroepen (de niet-westerse allochtonen) ondervinden. Er worden keuzes gemaakt die, zoals ook Ruud Koopmans constateert, “niet door wetenschappelijke motieven [lijken] te zijn ingegeven”. Daar komt bij dat het statistische materiaal waarvan de WRR zich bedient dikwijls een dubieuze vraagstelling kent en de vergaande conclusies helemaal niet toelaat.

De vooringenomenheid druipt uit bijna iedere alinea van het rapport. De intolerante tendensen binnen minderheidsculturen en verwerpelijke gedragingen van sommige leden daarvan worden “steevast als een reactie gezien op politiek en media die moslims in de orthodoxe of radicale hoek drijven”, merkt Koopmans op en hij vervolgt: “Ik weet wel dat dit vaak beweerd wordt –niet in de laatste plaats door die orthodoxen en radicalen zelf- maar dat maakt de bewering nog niet waar.” Niet de vrijwillig naar Nederland gekomen immigranten worden bekritiseerd vanwege hun onwil of onvermogen om zich aan te passen, maar de Nederlanders die niet openstaan voor de opgedrongen veranderingen. Aan moslims die zich door hun sterk ontwikkelde religieuze identiteit vijandig opstellen tegenover ongelovigen wordt nauwelijks een woord vuil gemaakt, terwijl autochtonen met een sterk ontwikkelde Nederlandse identiteit (waarvan zelfs de WRR het bestaan niet kan ontkennen) wordt verweten dat ze immigranten uitsluiten. Het rapport verheerlijkt personen met meervoudige identiteiten (mengelmensen) als de ideale bruggenbouwers, maar vergeet te vermelden dat de hoogste barrières tegen mengeling niet worden opgeworpen door de autochtonen, maar door de allochtonen, die niet alleen gemengde huwelijken afwijzen maar zelfs het liefst niet-vernederlandste huwelijkspartners uit het land van herkomst ophalen. Het pleidooi voor het toestaan van een dubbele nationaliteit wordt niet ingegeven door een miskenning van de realiteit, maar eerder door de vrees dat de politici hun eigen wetgeving serieus gaan nemen: de WRR spreekt van een “wijdverbreid empirisch gegeven dat niet kan worden teruggedraaid”, maar niettemin “steeds van vraagtekens [wordt] voorzien”. Waarom deze realiteit onveranderlijk zou zijn, blijft duister.

Er worden in het rapport met veel aplomb niets dan ‘karikaturen’ van de Nederlandse omgang met etnische minderheden en culturele diversiteit gepresenteerd. Zo doet de WRR het voorkomen dat er van immigranten van meet af aan identificatie met (c.q. loyaliteit aan) Nederland wordt geëist, terwijl in werkelijkheid het grootste deel van publiek en politiek deze identificatie pas verwacht als de ingeburgerde exoot zijn Nederlandse paspoort ophaalt. Wel wordt van de immigrant een in principe positieve attitude ten aanzien van de Nederlandse samenleving verlangd –en dat is zeker niet te veel gevraagd. De WRR stelt voor om de (door henzelf geïntroduceerde term) allochtoon weer af te schaffen en te vervangen door minder ‘grofmazige’ en meer ‘contextgebonden’ benamingen. Ook nu weer is het zonneklaar dat de door de raad verfoeide begripsverkrachting niet of nauwelijks voorkomt. De term allochtoon is in de plaats gekomen van het omslachtige ‘lid van een etnische minderheid’ en wordt alleen in algemene of onbepaalde zin gebruikt, niet om specifieke personen te omschrijven. De WRR rept verder van “stevige debatten” over de Nederlandse identiteit, terwijl die debatten pas recentelijk door hun eigen toedoen zijn aangezwengeld.

In hun eindoordeel wonden sommige critici er bepaald geen doekjes om. Frank Ankersmit was van mening dat het geschrift op alle fronten ‘beroerd’ scoorde: “Zo staan er in het rapport [behalve een evidente absurditeit als de bewering dat we vanwege de globalisering juist heel gelukkig zouden moeten zijn met Marokkanen die de band met hun land van herkomst blijven prefereren boven die met Nederland] nog meer onbewezen claims, contra-intuïtieve obiter dicta en politiek-correcte vroomheden, zoals de wenselijkheid van een dubbele nationaliteit. Voeg daarbij de talloze herhalingen, de sloppy argumentatie, de slechte empirische onderbouwing en de uitzonderlijke breedsprakigheid –en je kunt niet anders concluderen dat dit rapport een gemiste kans is.” Sylvain Ephimenco constateerde dat de raad zelf polariserend werkt: “Hij zoekt niet naar een compromis, maar probeert vooral zijn politieke ideaal met de verlostang uit de beleidsmatrix te rukken.” [Verdere kritiek is o.a. te vinden bij Afshin Ellian, Halbe Zijstra, Paul Lieben, Bart Jan Spruyt, Elma Drayer en last but not least, de ‘burgerjournalisten’ op het internet.]

Kenmerkend voor de reacties van de WRR op de vernietigende kritiek is de verbijsterende arrogantie. Voorzitter Wim van de Donk schilderde tijdens een bijeenkomst met vertegenwoordigers van de media de mensen die waarschuwen tegen de gevaren van onbelemmerde immigratie af als hopeloos ouderwets: “Migratie is de logica van de nieuwe economische orde. Anders kun je de zaak beter op slot doen en uitverkoop houden, met de rug naar de toekomst gekeerd.” In de uitzending van Buitenhof van 30 september, waar Van de Donk zich te weer trachtte te stellen tegen de verwijten van Ruud Koopmans, was een van zijn argumenten dat de WRR nu eenmaal ver voor de troepen uitmarcheert en daarom argwanend bekeken wordt. Wetenschappelijkheid betekent in zijn visie slechts dat men controleerbaar maakt hoe men aan zijn uitkomsten komt -over het wetenschappelijke gehalte van de assumpties die aan het onderzoek ten grondslag liggen echter geen woord. Pauline Meurs voelde zich bij haar repliek in het geheel niet geroepen om een serieuze poging te doen de bezwaren van de critici te weerleggen, maar draaide haar verhaal gewoon opnieuw af -voor het geval het domme publiek het nog steeds niet begrepen had. Dat had ze in het rapport zelf nog maar vier keer gedaan.

Het is mij onmogelijk gebleken Identificatie met Nederland te lezen zonder dat de stoom mij uit de oren komt. Zelden is mij een geschrift onder ogen gekomen dat zo aan elkaar hangt van de onbewezen aannames, politiekcorrecte waardeoordelen, overtrokken generalisaties en overbodige conclusies. Het beeld dat de WRR van Nederland schetst komt slechts bij vlagen overeen met de werkelijkheid. De raad strijdt tegen windmolens die men zelf heeft gebouwd en men trapt deuren in die men zelf met veel misbaar heeft dichtgetrokken. Het is, kortom, een aaneenschakeling van absurditeiten. Niet dat de auteurs van het rapport zich niet geweldig uitgesloofd hebben. Hele boekenkasten zijn overhoop gehaald in een vergeefse poging hun bevindingen een wetenschappelijk cachet te geven. Ondanks alle gebrul heeft de WRR echter niets meer dan een muis gebaard.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.

zondag, oktober 07, 2007

Hoe een tsunami van moslims is weggedefinieerd.

Zo nu en dan koop ik de weekendeditie van de Volkskrant, bijvoorbeeld als de voorpagina een interessant artikel belooft. Deze keer viel mijn blik op een bijzonder intrigerende kop: Angst voor 'tsunami van moslims' is ongegrond. Aangezien ik zeker weet dat deze angst helemaal niet ongegrond is, bood zich een onweerstaanbare uitdaging aan.

De boude bewering is het derivaat van een interview met drs. Joop de Beer, hoofd van de afdeling prognose van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en voorheen hoofd van de afdeling bevolking van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), een op het oog deskundig en betrouwbaar man dus. Hij komt echter op een wel heel simplistische wijze tot deze geruststellende conclusie. Volgens het CBS bedraagt het percentage niet-westerse allochtonen in 2050 16% van de Nederlandse ingezetenen. De religieuze affiliatie van allochtonen wordt niet systematisch bijgehouden, maar het percentage moslims onder hen wordt door het CBS ruwweg geschat op 54%. Op grond hiervan berekent De Beer dat de bevolking van Nederland in 2050 voor 9% uit moslims zal bestaan. Gezien het feit dat het percentage nu al op ruim 6% ligt, is dat een zeer bescheiden toename –een verdacht bescheiden toename zelfs.

Drs. Joop de Beer ontkent dat de prognose opzettelijk laag is gehouden om maatschappelijke onrust te voorkomen. Dat waag ik te betwijfelen. Statistische uitkomsten worden in hoge mate bepaald door de gehanteerde definities en hier zit een gigantische adder onder het gras: een onbekend aantal niet-westerse allochtonen wordt door het CBS niet als zodanig geregistreerd omdat beide ouders in Nederland zijn geboren. Ook rangschikt het CBS sommige groepen die normaliter als niet-westers worden beschouwd (zoals Indonesiërs en Japanners) bij de westerse allochtonen. De 'verkleuring' van Nederland wordt dus stelselmatig onderbelicht. Niettemin beweert De Beer dat de aantallen niet meegetelde niet-westerse allochtonen die buiten beschouwing blijven ‘niet zo groot zijn’. Op grond waarvan blijft duister. Bij zijn prognose gaat drs. Joop de Beer in ieder geval uit van een aantal onbewezen premissen:

(1) De verhouding tussen de percentages moslims en niet-moslims onder immigranten blijft ten minste gelijk. De Beer postuleert zelfs dat het percentage niet-moslims toeneemt, omdat hij verwacht dat vooral de immigratie uit Azië flink zal groeien -en daar is de islam minder dominant dan in Turkije of Marokko. Inderdaad zijn niet alle Aziaten moslim, maar momenteel komt het overgrote deel van de Aziatische immigranten uit islamitische landen (Pakistan en Afghanistan) en het is pure speculatie om te veronderstellen dat dit beeld zal veranderen: de bewoners van China, Korea en India, bijvoorbeeld, hebben steeds minder reden om hun vaderland te verlaten, zelfs niet als kennismigrant. Het percentage niet-moslims onder niet-westerse allochtonen wordt in de huidige situatie sterk beïnvloed door de aanwezigheid van een grote groep Surinamers ons land. Aangezien de toekomstige immigratie uit Suriname vermoedelijk marginaal is, zal het percentage moslims onder immigranten eerder stijgen dan dalen.

(2) Er zal tegen 2050 meer geloofsafval plaatsvinden, aangezien men volgens De Beer doorgaans kan waarnemen dat immigranten zich gaandeweg aanpassen aan het land waarin zij wonen. Dit gaat inderdaad voor migranten van velerlei herkomst op, maar er is geen enkel bewijs dat moslims even aanpassingsbereid zijn. In de berekeningen van De Beer vallen moslims automatisch van hun geloof af als beide ouders in Nederland zijn geboren, maar in de praktijk is tot nu toe alleen gebleken dat met het percentage moslims in de ontvangende samenleving ook het religieuze fanatisme groeit. Mogelijk neemt het aantal moslims dat wekelijks naar de moskee gaat geleidelijk af (ook al omdat het bijwonen van het vrijdaggebed in de moskee moeilijk met een reguliere baan te combineren is), maar De Beer kan niet ontkennen dat zelfs allochtonen die de moskee mijden zich nog altijd als moslim beschouwen. Ook de overweging dat moslims geen ‘monolithisch blok’ vormen, doet aan de dreiging van de intolerante islam weinig af.

(3) De immigrantenpopulatie zal de eerstkomende decennia vooral uit geselecteerde economische immigranten bestaan, die aan de Nederlandse vraag naar arbeidskrachten moeten voldoen. Die immigranten zullen vooral uit Oost-Europa en Azië komen. Een van de redenen om aan te nemen dat de immigratie uit moslimlanden minder sterk zal toenemen dan de totale immigratie, is volgens De Beer het feit dat het toelatingsbeleid veel strenger is geworden. De immigratie naar Nederland wordt echter niet gestuurd door de vraag naar arbeid, maar door het aanbod van uitkeringen. Sietse Fritsma heeft onlangs aangetoond dat de meerderheid van de immigranten geïmporteerde huwelijkspartners zijn (die wel een economisch motief hebben, maar hier niet komen om te werken) en dat de zogenaamd strengere regels op grote schaal ontdoken worden zonder dat hier iets tegen wordt ondernomen. Een veel veiliger veronderstelling is daarom dat de huidige toelatingspraktijk gehandhaafd blijft –tenzij de PVV en aanverwante partijen door een eclatante verkiezingsoverwinning een radicale verandering afdwingen.

(4) Het geboortecijfer bij moslims zal steeds dichter bij dat van de autochtonen komen te liggen. De afgelopen tien jaar is dit namelijk iets gezakt: bij Marokkanen van 3,3 naar 3,1 en bij Turken van 2,3 naar 2,1. Bij Nederlandse vrouwen ligt het geboortecijfer op 1,7. Het is niet geheel duidelijk of dit getal het aantal kinderen per vrouw, dan wel het aantal kinderen per moeder betreft. Ik veronderstel het laatste aangezien De Beer opmerkt dat kinderloosheid onder Turkse vrouwen (evenals onder Marokkaanse vrouwen) heel weinig voorkomt. Dat ligt bij Nederlandse vrouwen anders, waardoor er toch een aanzienlijk verschil in vruchtbaarheid ontstaat in het ‘voordeel’ van moslimvrouwen (mogelijk wel 50%).

Het CBS calculeert in dat ook in de toekomst zeker 2/3 van de moslims zijn partner uit het land van herkomst zal halen (momenteel betreft het 3/4 van de trouwlustigen). Drs. Joop de Beer erkent bovendien dat onder moslims de echtscheidingscijfers ‘iets hoger’ liggen dan onder niet-moslims. Het lijkt hem echter ‘plausibel’ dat dit veroorzaakt wordt door de cultuurverschillen tussen partners van verschillende herkomst (een goede reden om een partner in Nederland te zoeken lijkt mij) en niet door een ‘oneigenlijk gebruik’ van de mogelijkheid om een huwelijkskandidaat te laten overkomen. De schrikwekkende omvang van dit misbruik is door Sietse Fritsma echter onomstotelijk bewezen. "Wel geloof ik dat zulke stellen denken: de relatie gaat slecht, maar laten we nog maar even wachten met scheiden totdat de overgekomen partner recht heeft op een verblijfsvergunning", merkt De Beer nog op. Wat mij betreft geeft hij blijk van een volmaakte miskenning van het wezen van het islamitische huwelijk.

Iedere prognose is nattevingerwerk en drs. Joop de Beer heeft dan ook geen moeite toe te geven dat hij er wel eens naast zou kunnen zitten zitten, maar ook als hij ‘in het voordeel van de islam’ rekent, komt hij ‘niet verder’ dan een prognose van 23% moslims in 2050. Dat is een aanmerkelijk verschil met de 9% die hij in eerste instantie met zoveel vooringenomenheid voorspelde. Daar komt bij dat hij een aantal essentiële factoren buiten beschouwing laat:

(a) Het feit dat het steeds waarschijnlijker wordt dat Turkije zal toetreden tot de EU. Volgens berichten staan 25 miljoen Turken te popelen om zich richting West-Europa te spoeden. Hoeveel daarvan hun heil zullen zoeken in Nederland, valt niet te voorspellen, maar dat er een grote Turkse familiereünie zal plaatsvinden staat buiten kijf, evenals het feit dat vooral de onproductieven (ouderen, gehandicapten) zich in Nederland zullen willen settelen.

(b) Het feit dat het overgrote deel van de asielzoekers uit moslims bestaat. ’s Werelds grootste brandhaarden liggen in islamitische gebieden en het grootste aantal schendingen van de mensenrechten vindt plaats in islamitische gebieden. Jaarlijks kloppen duizenden moslims (met een al dan niet verzonnen vluchtverhaal) bij ons aan de poort en al wordt hun asielverzoek afgewezen, de praktijk heeft uitgewezen dat ze ons land maar zelden weer verlaten.

(c) Het feit dat een aanzienlijk deel van de illegalen uit moslims bestaat en dat naarmate de immigratievoorwaarden strenger worden het aantal illegalen zal toenemen.

De Beer wil de problemen rond immigratie en islam niet bagatelliseren. Met name Marokkanen veroorzaken veel "maatschappelijke onrust". Maar ze blijven volgens hem een kleine groep: "Voorlopig zijn er meer NCRV-leden dan Marokkanen in Nederland." Bovendien concentreren de problemen zich in de grote steden en blijven grote delen van het platteland verschoond van overlast (een schrale troost voor de stedelingen). Momenteel telt ons land 329.000 Marokkanen. In 2050 zal dat aantal zijn gestegen tot 425.000, nog altijd slechts 2,5% van de bevolking. Hoe ‘Marokkaan’ gedefinieerd wordt, blijft echter onvermeld. Naar alle waarschijnlijkheid omvat deze categorie alleen mensen die zelf in Marokko geboren zijn, of althans een in Marokko geboren ouder hebben. Het aantal allochtonen van Marokkaanse afkomst is ongetwijfeld veel groter en hoogstwaarschijnlijk zijn de meesten van hen nog steeds behept met alle Marokkaanse onhebbelijkheden. Geen aangenaam vooruitzicht.

Drs. Joop de Beer kan in redelijkheid slechts voorspellen dat tegen 2050 in het gunstigste geval ca. 9% van de bevolking van Nederland zal bestaan uit legale moslimimmigranten van de eerste generatie en hun kinderen. Hoeveel illegale en ‘ingeburgerde' moslims onze samenleving zal tellen, is in nevelen gehuld. Het schromelijk 'onderschatten' van de omvang van deze groep door De Beer is een bewijs van kwade trouw. Ik durf er mijn kop onder te verwedden dat het percentage moslims in Nederland aanzienlijk hoger zal liggen dan de 23% die door hem als meest extreme mogelijkheid wordt gepresenteerd en het is zelfs bepaald niet ondenkbaar dat ze de meerderheid zullen vormen.

Zo wordt de Nederlandse bevolking niet alleen door de politiek maar ook door de wetenschap keihard voorgelogen.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.