vrijdag, februari 23, 2007

Oordelen en vooroordelen.

Vooroordelen.

Een jaar of dertig geleden werkte ik mee aan een onderzoek onder werkgevers, geleid door een later in een andere tak van wetenschap onverwacht succesvolle socioloog. In de eerste fase van het onderzoek liet men twee fictieve sollicitanten met gelijkwaardige kwalificaties (een onmiskenbaar autochtone Nederlander en een Surinamer -getooid met een naam die ervoor bedacht leek zoveel mogelijk negatieve associaties op te roepen) reflecteren op vacatures in Amsterdam en omgeving. Indien de Surinamer niet voor een sollicitatiegesprek werd uitgenodigd, belde hij op om naar de reden te informeren en noteerde hij de gronden voor zijn afwijzing. De werkgevers werden later benaderd met het verzoek zich te laten interviewen over hun personeelsbeleid. Het afnemen van een deel van die interviews was mijn taak.

Met het opstellen van de vragenlijst had ik niets van doen gehad en ik ontdekte al snel een in mijn ogen merkwaardige omissie: de respondenten werden uitgebreid doorgezaagd over hun houding ten opzichte van allochtone sollicitanten, maar er werd nergens gevraagd naar hun ervaringen met allochtone werknemers, terwijl attitude doorgaans in aanzienlijke mate bepaald wordt door ondervinding. Op eigen initiatief heb ik een aantal vragen over dit onderwerp toegevoegd en de antwoorden in de marge van het enquêteformulier bijgeschreven, maar daar werd niets mee gedaan. De onderzoekers waren blijkbaar alleen geïnteresseerd in de eventuele vooroordelen van de onderzochten. Of deze mensen misschien ook een gefundeerd oordeel hadden was irrelevant. Het onderzoek leek daarom in de eerste plaats tot doel te hebben het vooroordeel (Amsterdamse werkgevers discrimineren) van de onderzoekers zelf te bevestigen. Dat ze in hun kortzichtigheid de allochtonen waarmee ze zo begaan waren soms schade toebrachten, drong niet tot hen door. Een van de door mij geïnterviewde werkgevers beklaagde zich er bijvoorbeeld over dat een Surinaamse sollicitant die hij voor een gesprek had uitgenodigd niets meer van zich had laten horen (daarmee zijn mogelijke twijfels over de betrouwbaarheid van Surinaamse werknemers voedsel gevend).

Individuen die leven in kleine, overzichtelijke gemeenschappen (zoals een groep jagers en verzamelaars met hoogstens enkele tientallen leden, of een boerendorpje met een paar honderd inwoners) hebben het voordeel dat ze alle leden van de gemeenschap persoonlijk kennen en hun gedrag daarop af kunnen stemmen. Individuen die leven in grotere eenheden kennen deze luxe niet. In plaats van af te kunnen gaan op hun eigen ervaringen, zullen ze af moeten gaan op de ervaringen van anderen. In plaats van te kunnen vertrouwen op hun oordeel, moeten ze vertrouwen op vooroordelen.

Ieder mens heeft vooroordelen en laat zich daardoor leiden. Mensen die beweren geen vooroordelen te kennen, hebben meestal alleen hun oude vooroordelen tegen meer politiek correcte vooroordelen ingewisseld.


Statistische waarschijnlijkheden.

Een vooroordeel wordt wel eens gedefinieerd als een “op een gebrek aan kennis berustende mening”. Aangezien men de omgang met onbekenden moeilijk uit kan stellen tot men voldoende kennis heeft verzameld, worden mensen zich noodzakelijkerwijs vaak beïnvloed door statistische waarschijnlijkheden. En dat is maar goed ook. De kosten van ongefundeerd vertrouwen zijn meestal namelijk hoger dan de kosten van ongefundeerd wantrouwen. Iemand die in het nachtelijke Amsterdam een groep allochtone hangjongeren niet uit de weg gaat en wordt aangerand of beroofd, krijgt niet alleen te maken met onbegrip en verwijten van de naaste omgeving, maar ook van de politie en de verzekering.

Als men een vreemdeling beter leert kennen, worden statistische waarschijnlijkheden vaak genegeerd, zelfs als dat objectief gezien behoorlijk roekeloos is. Een Nederlandse vrouw die met een moslim trouwt, heeft meer dan 50% kans dat het huwelijk geen lang leven beschoren is. In geval van echtscheiding is de kans dat er bittere conflicten ontstaan over de toewijzing van de kinderen bijna 100%. Die conflicten culmineren niet zelden in de ontvoering van de kinderen naar het land van herkomst van de vader. Bovendien is de kans dat ze door haar partner mishandeld wordt aanzienlijk hoger dan in een relatie met een autochtone man. Blijkbaar hebben al die vrouwen een rotsvast vertrouwen dat dit hen niet zal overkomen.


Stereotypen.

Een vooroordeel kan zich verharden tot een stereotype, een “vaststaand beeld” dat moeilijk te corrigeren is. Hoe onaangenaam ook, in de meeste gevallen zit er een flinke kern van waarheid in een stereotype. In Suriname hebben Creolen de reputatie lui en Hindoestanen de reputatie inhalig te zijn en het kan inderdaad niet ontkend worden dat de doorsnee Hindoestaan harder werkt en meer op de penning is dan de doorsnee Creool. Een dergelijk stereotype is uiteraard heel vervelend voor nijvere en spaarzame Creolen. Men kan echter dikwijls constateren dat mensen die lijden onder ongefundeerde negatieve stereotypen in het denken van de ene groep profiteren van de even ongefundeerde positieve stereotypen die worden onderschreven door een andere groep, zoals bij moslims het geval is.


Discriminatie.

Een vooroordeel kan aanleiding geven tot discriminatie. In feite is discriminatie niets meer dan het maken van onderscheid, maar tegenwoordig wordt het gedefinieerd als het maken van een “ongeoorloofd onderscheid”. Welke vormen van onderscheid ongeoorloofd zijn bepaalt de wet. Relevanter is echter de vraag of het onderscheid onterecht is.

Een Engelse onderzoeker die in de jaren zestig onderzoek deed naar discriminatie bij kamerverhuur in Nederland kwam tot de voor hem verbazingwekkende conclusie dat studenten wel werden gediscrimineerd en negers niet. In dit geval was het onderscheid bepaald niet onterecht: volgens de verhuurders maakten studenten rotzooi en lawaai en liet hun betaalgedrag te wensen over, terwijl negers (behalve vermoedelijk de studenten onder hen) modelhuurders waren. Toentertijd waren de enige negers die men in Nederland aantrof hoog opgeleide en volledig geassimileerde Surinaamse Creolen uit de hogere klassen, die inderdaad een aanwinst voor de samenleving vormden. Na de toestroom van massa's laag opgeleide Creolen en Afrikaanse vluchtelingen werden negers wel degelijk gediscrimineerd bij de kamerverhuur. Dit doet vermoeden dat er aan sommige gevallen van discriminatie wel degelijk rationele overwegingen ten gronde liggen.

De overheid mag volgens de grondwet niet discrimineren. In het verlengde hiervan is het ook privépersonen verboden te discrimineren, zelfs als ze dit op rationele gronden doen. De voorschriften zijn vastgelegd in de Wet Gelijke Behandeling. Dat deze antidiscriminatie-wetgeving absurde consequenties kan hebben, komt het meest prangend tot uiting in de vonnissen van de Commissie Gelijke Behandeling, waar burgers gevallen van vermeende discriminatie aanhangig kunnen maken. Bij bestudering van hun uitspraken dringt zich de vraag op waarom de wetgever sommige vormen van terecht onderscheid ongeoorloofd en sommige vormen van onterecht onderscheid acceptabel vindt.

Het is onvermijdelijk dat verschillende grondrechten (zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst) soms met elkaar in botsing komen. Omdat godsdiensten (met name de islam) zelf stelselmatig discrimineren (tussen man en vrouw, gelovigen en ongelovigen, homoseksuelen en heteroseksuelen) is het evenzeer onvermijdelijk dat de vrijheid van godsdienst en het antidiscriminatiebeginsel soms op zeer gespannen voet met elkaar staan. De CGB, die voornamelijk door deskundigen van linkse signatuur bevolkt wordt, vindt discriminatie door islamieten blijkbaar wel acceptabel en discriminatie van islamieten niet. Voor fundamentalistische christenen heeft men aanmerkelijk minder begrip. Ik kan niet anders dan concluderen dat de islam blijkbaar gelijker is dan andere godsdiensten.

Dit wordt overtuigend bewezen door de uitspraak in de zaak van Mohammed Faizel Ali Enait, een streng gelovige moslim die vrouwen geen hand wil geven, maar die zich niettemin uitstekend geschikt acht voor de functie van klantmanager bij de Rotterdamse Sociale Dienst. De CGB vond zijn afwijzing onterecht omdat er ook “andere respectvolle manieren van begroeten zijn”, waarbij echter geen onderscheid tussen mannen en vrouwen dient te worden gemaakt. Ik mag hopen dat de CGB er nauwlettend op toe gaat zien dat bovengenoemde ‘heer’ (die Nederlanders bij voorkeur aanduidt als Aboriginals) niet stiekem moslimmannen wél een hand geeft.


Conclusie.

Het is niet te vermijden dat mensen zich in de dagelijkse omgang met vreemden in hoge mate laten leiden door vooroordelen. Hoe ‘vreemder’ die vreemden zijn, des te sterker is dit het geval. De kosten van het koesteren van vooroordelen ten aanzien van onbekenden zijn gering en de mogelijke baten groot, zoals iedereen die enigszins streetwise is weet. Er wordt wel beweerd dat elkaar beter leren kennen dé remedie tegen vooroordelen en discriminatie is. Daarbij wordt voorbij gezien aan het feit dat wat je ontdekt mogelijk meer afschrikt dan aantrekt. Voor mij gold in ieder geval dat hoe meer ik over de islam te weten kwam, des te groter mijn afkeer van deze religie werd.

Voor de adepten van de multiculturele samenleving is onwetendheid een zegen en die wordt dan ook fanatiek in stand gehouden.