Een cultureel fenomeen kan op den duur niet voortbestaan als
het geen nut heeft voor althans een deel van de samenleving. Dit geldt ook voor
religie. Geloof heeft dan ook een aantal functies.
(1) Religie biedt zingeving.
De meeste mensen vragen zich wel eens af waarvoor ze op aarde zijn en religie
geeft een antwoord op deze levensvraag.
(2) Religie biedt troost.
Voor de meeste mensen is de gedachte dat het aardse bestaan het enige leven is dat
men ooit zal hebben een onverdraaglijk perspectief, vooral als dat aardse
bestaan weinig vreugde heeft gebracht. Religie belooft de ‘zondenlozen’ eeuwige
zaligheid. Even onverdraaglijk is de wetenschap dat talloze schurken op aarde hun
gerechte straf ontlopen. Velen vinden het een geruststellende gedachte dat ze
brandstof zullen leveren voor het hellevuur.
(3) Religie biedt een moreel
kader. De meeste mensen zijn van nature niet tot het goede geneigd, maar de
gedachte dat een alwetende god hun daden weegt en hen naar de krochten van de hel
kan verbannen houdt hen in het gareel. Religie heeft in het verleden dan ook op
bepaalde terreinen onmiskenbaar een civiliserende invloed gehad. [Zo maakte het
christendom een einde aan de orgie van mensenoffers van de Azteken.]
(4) Last but not least, religie biedt een verklaring
voor fenomenen waarover nog geen (wetenschappelijk) uitsluitsel bestaat. Hoe meer
de wetenschap voortschrijdt, des te minder is er behoefte aan een alternatieve explicatie
voor onbegrepen verschijnselen.
De menselijke
geschiedenis kent dan ook een natuurlijke progressie van animisme, via polytheïsme
en monotheïsme naar atheïsme.
In het Westen, waar de ontwikkeling van de wetenschap het
sterkst is en waar door de toegenomen welvaart het aardse leven voor de meeste
mensen nog zo slecht niet is, wint het atheïsme steeds meer terrein. Wereldwijd
is het monotheïsme echter nog altijd dominant, zoals dat gedurende het grootste
deel van de afgelopen twee millennia het geval is geweest. Van de ruim 6
miljard wereldburgers is ca. 2,1 miljard christen (waarvan 2/3 katholiek), ca. 1,5
miljard moslim en minder dan 15 miljoen jood. Het aantal polytheïstische
hindoes nadert de 0,9 miljard en de rest van de wereldbevolking is verdeeld
over de oosterse religies (meer levensfilosofieën dan godsdiensten) en de meestal
polytheïstische locale religies.
Er konden pas monotheïstische godsdiensten ontstaan toen de
tijdgeest daar rijp voor was. Het vroege monotheïstische experiment van de
Egyptische farao Achnaton (ca.
1368-1336 v. Chr.), die verordonneerde dat de Egyptenaren alleen de zonnegod
Aton mochten aanbidden, liep spaak op het verbitterde verzet van de
priesterklasse, die een financiële aderlating vreesde, en de bevolking, die
zich van haar zekerheden beroofd voelde. Pas rond 500 v. Chr. wist het jodendom
zich van de laatste polytheïstische restanten te bevrijden.
De huidige monotheïstische religies stammen niet alleen uit dezelfde
regio (het Midden-Oosten), maar zijn ook uit elkaar ontstaan. Het christendom
was slechts een obscure joodse sekte, tot de apostel Paulus in een vlaag van
genialiteit besloot dat het voor volwassen mannelijke bekeerlingen niet langer nodig
was zich te laten besnijden -wat het volgen van Jezus een stuk minder bezwaarlijk
maakte. De islam kwam vermoedelijk voort uit een Syrische sekte van
christelijke dissidenten die de goddelijkheid van Jezus ontkenden.
Een nieuwe religie kan zonder dwang alleen aanslaan als deze
aansluit bij de cultuur en mentaliteit van het te bekeren volk. Zo is het geen
toeval dat het protestantisme vooral succes boekte bij de sobere, sombere en
slovende Noord-Europeanen en behoefden de rovende ruitervolken van
Centraal-Azië weinig aansporing om de islam te omarmen.
Heeft een religie eenmaal vaste voet aan de grond gekregen,
dan beïnvloedt zij echter in hoge mate de cultuur en mentaliteit van haar
aanhangers. Het fatalisme dat inherent is aan de islam heeft een funeste
invloed gehad in alle gebieden waar deze godsdienst domineert, terwijl de christelijke
schuldcomplexen het Westen tot een gewillig slachtoffer van gekleurde
welvaartsprofiteurs hebben gemaakt.
Als men de zgn. Abrahamitische godsdiensten karakteriseert,
wordt al snel duidelijk dat er een veel grotere overeenkomst bestaat tussen het
jodendom en de islam dan tussen een van beide en het christendom. Het jodendom
kan men omschrijven als masculien,
gedomineerd door wetten, intellectualistisch en niet gericht op bekering. Het
christendom, daarentegen, is feminien,
gedomineerd door het geweten, intellectualistisch en gericht op bekering. De islam is te karakteriseren als masculien, gedomineerd door wetten,
simplistisch en sterk gericht op bekering.
Het feminiene aspect van het christendom uit zich in de
eerste plaats in de geloofsleer. Christelijke basiswaarden als naastenliefde
(hebt uw vijanden lief), geweldloosheid (keer de andere wang toe) en vergeving zijn
typisch vrouwelijke waarden. Ook in de praktijk is de vrouwelijke inslag merkbaar.
Hoewel de christelijke geloofsleiders evenals hun joodse en mohammedaanse collega’s
voor het overgrote deel van het mannelijke geslacht zijn, worden de kerken
voornamelijk bevolkt door vrouwen, terwijl de synagogen en moskeeën vol zitten
met mannen.
Het intellectualistische aspect van het geloof is vooral
manifest in het jodendom, waar de bestudering van religieuze teksten als de
meest prestigieuze opgave van de man wordt gezien. Het christendom is
intellectualistisch in de zin dat sommige dogma’s en kernbegrippen (zoals de
Heilige Drievuldigheid en transsubstantiatie) voor de leek nogal moeilijk te
vatten zijn, waardoor men de bemiddeling van geestelijken nodig heeft voor het
onderhouden van de relatie met het opperwezen. De intellectuele onderbouwing
van het christendom was vooral de verdienste van het Oost-Romeinse (later
Byzantijnse) Rijk, waar niet allen de geestelijkheid maar ook de ‘man in de
straat’ dol was op theologische discussies. De hiërarchische organisatie van de
(katholieke) kerk was vooral het product van de West-Romeinse mentaliteit.
De verbreiding van het
jodendom.
Joden zijn uniek door het feit dat ze niet alleen een religieuze, maar ook een etnische groep vormen. Bij de
verbreiding van het jodendom gaat het dan ook vooral om de verspreiding van het
Joodse volk (de diaspora).
Joden beschouwen zichzelf als het ‘uitverkoren volk’ door de
bijzondere band met de schepper en de speciale opdracht ‘een licht voor de
naties te zijn’. Aanvankelijk waren er twaalf joodse stammen, bestaande uit de
nakomelingen van de twaalf zonen van aartsvader Jacob. Tien daarvan zijn uit de
geschiedenisboeken verdwenen nadat het Koninkrijk Israel rond 720 v. Chr. door
de Assyriërs was vernietigd.
Alleen iemand die onweerlegbaar tot de etnische groep
behoort, is volgens orthodoxe joden een ‘echte jood’. Dat betekent in concreto dat
men een joodse moeder dient te hebben. Begrijpelijk, want het is altijd bekend wie
de moeder van een kind is en als leden van een onderdrukte en vervolgde
minderheid waren joodse vrouwen nogal eens het slachtoffer van verkrachting. De
Falasha (zwarte joden van Ethiopië)
zijn dan ook een vreemde eend in de bijt: bij hen gaat het jodendom over van
vader op zoon. Zij worden door sommigen beschouwd als een van de ‘verloren
stammen’, maar zijn waarschijnlijk afstammelingen van vroege bekeerlingen.
Joden streven niet naar het maken van bekeerlingen. Het is mogelijk
om het joodse geloof aan te nemen, vooral als men met een joodse partner wil
trouwen (de bekende Amerikaanse entertainer Sammy Davis Jr. omschreef zichzelf gekscherend als een “eenogige joodse neger”), maar de geïnteresseerde moet zelf het
initiatief nemen. Er is in de latere geschiedenis slechts één massale(?)
bekering tot het jodendom bekend, die van de Khazaren aan het eind van de 8e eeuw. De genetische
verwantschap tussen joden is dan ook veel groter dan die tussen de aanhangers
van andere wereldreligies (een gegeven dat door de Duitse islamcriticus Thilo Sarrazin ietwat onbeholpen maar
volkomen terecht werd onderstreept).
In de praktijk telt het etnische aspect van het jodendom
vaak zwaarder dan het religieuze aspect. De Nazi’s hadden totaal geen boodschap
aan het feit dat sommige Joden zich tot het christendom hadden bekeerd, maar
gaven joden met een niet-Joodse ouder wel (tijdelijk) respijt. Tot woede van
fundamentalistische joden (die hen als verraders beschouwen) blijven veel
bekeerde en seculiere Joden zich als lid van het Joodse volk beschouwen. Sommigen
houden zelfs joodse rituelen, zoals het uitspreken van de kaddish bij een begrafenis, in ere. Een prominent voorbeeld was de
voormalige aartsbisschop van Parijs, Jean-Marie
(voorheen Aaron) Lustiger, die op
14-jarige leeftijd voor het katholicisme koos.
Het feit dat joden niet naar het maken van bekeerlingen
streefden kwam hen soms goed van pas. Hoewel de Romeinen veel te stellen hadden
met de rebelse joden van Palestina en hen meedogenloos onderdrukten, werden hun
geloofsbroeders in Rome zelf nooit vervolgd, in tegenstelling tot de
christenen, die als een veel grotere bedreiging voor de sociale orde werden
beschouwd. Ook in islamitische landen konden de joden zich vaak beter handhaven
–vooral omdat ze vanwege hun geprivilegieerde relatie met het opperwezen een
grotere bereidheid hadden offers te brengen voor hun geloof.
Een religie die geen missionaire neigingen heeft en afkerig
is van geweld zal altijd klein blijven. Zeker als de gelovigen hardnekkig weigeren
hun ‘tegendraadse’ gewoonten op te geven en daarom vaak het doelwit van pogroms worden. Het absolute dieptepunt van
de eeuwenlange vervolgingen was de Holocaust. De Joodse wereldbevolking heeft
zich nog altijd niet hersteld van deze aderlating (vóór de Tweede Wereldoorlog
waren er 18 miljoen Joden, nu minder dan 15 miljoen).
Er wordt vaak betoogd dat de
Joden beter floreerden in islamitische dan in christelijke landen. Dat valt te
betwijfelen. De Ashkenazische Joden
maken tegenwoordig ca. 80% van de gehele Joodse wereldbevolking uit, ondanks
het feit dat meer dan 2/3 van hen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd vermoord.
De Sephardische Joden (inclusief de Mizrachi en Maghrebi), die (lange tijd) hun basis hadden in islamitische
landen, waren dus op zijn minst in demografisch opzicht veel minder succesvol.
[Sommige antisemieten claimen, om het historische Joodse recht op vestiging in Israël
te ondermijnen, dat de Ashkenazim merendeels afstammen van bekeerde Khazaren. Deze
bewering mist echter iedere grond.]
De verbreiding van het
christendom.
De volgelingen van Jezus hebben de opdracht de ‘blijde
boodschap’ overal te verkondigen. Vooral in de beginperiode van het christendom
wijdden ze zich daar met overgave aan. Toch was het christelijke geloof na drie
eeuwen van verkondiging nog altijd een randverschijnsel in het Romeinse Rijk. Letterlijk,
want de meeste christenen waren te vinden buiten het Romeinse hartland, en
figuurlijk, want de meeste bekeerlingen waren intellectuelen (die afknapten op
de infantiliteit van de Romeinse goden) en armen (die baat hadden bij de
christelijke naastenliefde en de beloofde voorrang bij de hemelvaart).
Christenen werden in deze periode regelmatig vervolgd. Soms
om de aandacht af te leiden van interne misstanden (zo gaf keizer Nero hen de schuld van de catastrofale
brand die Rome in 64 n. Chr. grotendeels verwoestte –waarvoor velen hém
verantwoordelijk hielden- en liet hen als laaiende fakkels zijn tuinfeesten
opluisteren); soms omdat hun geheimzinnigheid wantrouwen wekte; soms omdat de
Romeinse heersers van mening waren dat christenen de sociale cohesie
ondermijnden door hun weigering deel te nemen aan traditionele religieuze
rituelen. De laatste grote vervolgingen vonden aan het eind van de 3e
en begin van de 4e eeuw plaats, op bevel van de keizers Diocletianus en Galerius.
De doorbraak van het christendom werd ingeluid door de bekering
van Constantijn (272-337), een
pretendent voor de Romeinse keizerskroon. Hij was de zoon van Constantius Chlorus, een van de vier tetrarchen die het bestuur van het
Romeinse Rijk onder zich verdeeld hadden. Hij volgde zijn vader op als caesar (onderkeizer) van het westelijke
deel van het rijk (met Trier als basis), maar zijn ambities gingen verder. Hij trok
eerst ten strijde tegen zijn grootste rivaal Maxentius, de zoon van Maximianus,
de voormalige augustus (opperkeizer) van
het Westen, die de macht in Italië had veroverd. Op de vooravond van de
beslissende slag zag hij in een visioen het Christusmonogram op de schilden van
zijn soldaten en werd hem beloofd dat hij ‘in dit teken’ zou overwinnen. Hij
liet zijn soldaten dit monogram op hun schilden aanbrengen en tijdens de Slag
bij de Milvische Brug versloeg hij het tweemaal zo grote leger van Maxentius,
die op de vlucht in de Tiber viel en verdronk.
Sommigen houden staande dat het christendom toen de
officiële godsdienst van het Romeinse Rijk werd, maar zover was het nog lang
niet. Samen met zijn zwager, de oostelijke keizer Licinius, vaardigde Constantijn in 313 het Edict van Milaan uit, dat de christenen godsdienstvrijheid gaf,
maar zelf wedde hij voorlopig op twee paarden (hij was altijd een vurige aanhanger
van Sol Invictus geweest). Hoewel hij zich intensief met de geloofsleer
bemoeide (o.a. tijdens het Concilie van Nicaea) en tal van kerken bouwde, liet hij zich pas op zijn sterfbed dopen.
Constantijn had in het Romeinse hartland geen echte
machtsbasis en het was daarom in zijn voordeel, zoals bij vele heersers in zijn
positie, om voor de handhaving van zijn gezag te steunen op een groep relatieve
buitenstaanders die afhankelijk van hem waren. Eerzuchtige Romeinen die een
loopbaan in het bestuur of leger ambieerden, hadden al snel in de gaten dat
omarming van het christendom voordelig was voor hun carrière en velen bekeerden
zich daarom (vaak alleen voor de vorm, maar hun christelijk opgevoede kinderen
namen het geloof serieuzer).
Het gedrag van Constantijn was ook na zijn ‘bekering’ weinig
voorbeeldig te noemen. Hij liet Licinius en diens zoontje ombrengen om zich
meester te maken van zijn troon. Eenzelfde lot trof zijn te populaire oudste nazaat
Crispus en zijn tweede vrouw Fausta (een zuster van Maxentius). Na
zijn dood werd er (mogelijk op zijn instigatie) een bloedbad aangericht onder
zijn resterende mannelijke verwanten om de troonsaanspraken van zijn drie resterende
zonen te waarborgen. Deze zonen legden geen enkele christelijke broederliefde
aan de dag en twee van hen beleefden slechts kortstondig plezier aan hun
erfenis: in 350 bleef Constantius II
als enige heerser over. Uiteindelijk kwam de enige neef die de slachtpartij had
overleefd, Julianus (later bijgenaamd
Apostata), op de troon. Deze walgde
van het christendom en trachtte het Romeinse polytheïsme in ere te herstellen.
Als hij de tijd van leven had gehad, was het hem misschien nog gelukt ook. In
363 sneuvelde hij echter tegen de Perzen, minder dan twee jaar na zijn
troonsbestijging.
Ten langen leste verhief keizer Theodosius I in 380 het ‘trinitaire’ (katholieke) christendom tot de
officiële Romeinse staatsgodsdienst. In 392 gaf hij het bijgeloof de genadeslag
door de ‘heidense cultus’ te verbieden. Ook konden ‘heidenen’ geen officiële
ambten meer bekleden. Veel zal het niet uitgemaakt hebben, want polytheïsten
waren er toen al bijna niet meer te vinden.
Hoewel de triomf van het monotheïsme in deze periode in de
lucht zat, was het beslist geen uitgemaakte zaak dat het christendom de
overhand zou krijgen. De verering van Sol Invictus kreeg onverbloemd monotheïstische trekjes en onder mannen, vooral
soldaten, werd de Mithras-cultus
steeds belangrijker. De ‘overwinning’ van het christendom was in hoge mate een
historisch accident, al zagen de christenen zelf dat natuurlijk anders. Zij vereerden
Constantijn en zijn moeder Helena
(een marketentster die nooit officieel met zijn vader getrouwd was en die haar
nominatie verwierf door het entameren van de Grafkerk in Jeruzalem en het
redden van relikwieën) als heiligen.
De bekering van de Romeinen onder Constantijn staat model
voor de verbreiding van het christendom in Europa als geheel. Weliswaar waren
langs de rafelranden van het vroegere Romeinse Rijk tal van missionarissen
actief, die hun overmoed maar al te vaak met de marteldood moesten bekopen
(zoals Bonifatius, die in 754 bij
Dokkum door de Friezen het graf in werd geholpen), maar de meeste heidense
bolwerken vielen als een heerser zich tot het christendom bekeerde (vaak uit
politieke overwegingen) en het volk zijn voorbeeld volgde. De bekendste
exponent van dit verschijnsel was de Frankische koning Clovis, die zich in 496 katholiek liet dopen om door zijn
Gallo-Romeinse onderdanen als soeverein geaccepteerd te worden (de meeste
Germaanse heersers waren arianen of heidenen).
Ook in latere tijden was dit mechanisme werkzaam. Gedurende
de Reformatie bestreden de katholieken en protestanten van Duitsland elkaar met
ongekende felheid, tot tijdens de Rijksdag van Speyer (1526) werd bepaald dat iedere vorst in zijn eigen gebied de
geloofszaken mocht regelen. In de praktijk betekende dit dat de onderdanen van
protestantse vorsten protestants werden en die van katholieke vorsten katholiek
bleven. Gelovigen die daarmee niet konden leven, hadden geen keuze dan te
verhuizen. De Engelse koning Henry VIII
stichtte in 1533 de Anglicaanse kerk omdat de paus hem de scheiding van zijn
echtgenote Catharina van Aragon weigerde. Het merendeel van zijn onderdanen
haastte zich de veilige kant te kiezen (die tijdelijk zeer onveilig bleek toen
hij werd opgevolgd door zijn vroom katholieke dochter Mary).
Hoewel conformisme een grote rol speelde, wil dit niet
zeggen dat geen geweld werd toegepast bij de verbreiding van het christendom in
Europa. Toen Karel de Grote na jaren
strijd in 804 de obstinate Saksen wist te onderwerpen, hakte hij direct hun
heilige eiken om en dwong hij hen op straffe des doods het kruis te aanvaarden.
De Teutoonse Ridders voerden in de 13e eeuw een ‘kruistocht’ tegen
de Baltische Pruzzen (naamgevers van Pruisen), waarbij de helft van de Pruzzen
omkwam of vluchtte. Zij werden vervangen door Duitse kolonisten. Over het
algemeen was het christelijke geweld in Europa echter meer gericht tegen ketters dan tegen heidenen, met de vernietiging van de Katharen als meest beruchte
voorbeeld.
De Europese kolonisatoren ondernamen geen veroveringstochten
om zieltjes te winnen, maar om hun beurzen te spekken. In hun kielzog volgden
echter onvermijdelijk de missionarissen. De machthebbers ondersteunden hun
activiteiten, omdat ze geloofden dat bekering tot het christendom de inheemsen
docieler en arbeidzamer zou maken. Waar de kolonisatoren in contact kwamen met
grote geëtableerde religies, zoals het hindoeïsme of de islam, lieten ze de gelovigen
meestal met rust, uit angst de handelsrelaties te verstoren. Hoewel dwang (zoals het vernielen van ‘heidense voorwerpen’)
niet werd geschuwd, was er van geweld meestal geen sprake. Veel animisten en
polytheïsten stonden best open voor de blijde boodschap, omdat ze ervan
overtuigd waren dat het de hulp van de christelijke god was die de veroveraars
macht en welvaart verschafte. Ze hoopten door het nabootsen van de (religieuze)
rituelen van de blanken ook zelf rijkdom te verwerven.
Paus Benedictus XVI joeg tijdens een bezoek aan Brazilië veel
kritische katholieken tegen zich in het harnas door te beweren dat de pre-Columbiaanse
Indianen onbewust naar het christendom hadden verlangd. Helemaal ongelijk had
hij niet. In Mexico en de Andes leefden honderdduizenden leden van overwonnen
stammen onder het juk van de Azteken en Inca’s en liepen een gerede kans de
hoofdattractie tijdens een offerritueel te worden. Een symbolisch mensenoffer
is nog altijd te prefereren boven de kans dat ook jouw nog kloppende hart uit
je borstkas zal worden gerukt om de bloeddorst van de goden te stillen.
Bovendien was de overgang niet zo groot als wel eens wordt gedacht: tal van
Indiaanse (en later Afrikaanse) goden leefden ondergronds voort, vereerd in de
vorm van heiligen. Hoewel de katholieke kerkleiders in theorie fel tegenstander
waren van syncretisme, bleken ze in de praktijk meesters in het samensmeden van
tradities.
Ontwikkelingswerk is in essentie een christelijke
uitvinding. In het begin van de koloniale periode hadden de missionarissen geen
probleem met de uitoefening van enige pressie om bekeerlingen te maken. Ze
hadden echter al snel in de gaten dat ze daarmee alleen maar weerstand opwekten
en dat ze op veel williger oren voor hun boodschap konden rekenen als ze eerst (medische)
hulp boden. Geleidelijk werd het zwelgen in naastenliefde belangrijker dan het brengen
van een vreugdevolle tijding. Veel latere missionarissen vonden het onkies om
het geloof ter sprake te brengen bij zielige medemensen die worstelen om te
overleven.
Tegenwoordig klagen Afrikaanse bisschoppen dat ze van hun
Europese collega’s overal geld voor kunnen krijgen -behalve voor missionaire
activiteiten. Een godsdienst die te schuldbewust en te bescheiden is om
‘reclame’ voor zichzelf te maken, vraagt erom terzijde geschoven te worden. [Islamitische
‘hulpverleners’ hebben aanmerkelijk minder scrupules: na de recente watersnoodramp
in Pakistan, bijvoorbeeld, werden door westerse christenen verschafte
hulpgoederen uitsluitend doorgegeven aan medemohammedanen.]
De verbreiding van de
islam.
Of Mohammed (die geleefd zou hebben van ca. 570 tot 632) überhaupt
bestaan heeft, wordt tegenwoordig betwijfeld. Dat de ‘openbaringen’ van de
islam op het lijf geschreven zijn van op macht en rijkdom beluste personen als
hij, staat echter buiten kijf. De koran is wel eens omschreven als een ‘license to kill’ (en een ‘license to rob, maim and enslave’ kan
men daaraan toevoegen). De ‘uitvinders’ van de islam wisten heel goed dat ze
hun doeleinden alleen zouden kunnen verwezenlijken als ze de ruziënde stammen
van het Arabisch Schiereiland zouden kunnen omsmeden tot een hechte eenheid. Er
is geen geschikter middel daartoe dan een gemeenschappelijke ideologie die
inspeelt op de laagste menselijke instincten. Voor agressieve godsdienstfanaten
(in het Arabisch ghazi’s genoemd) biedt
de islam de perfecte combinatie van geloof verbreiden en rijkdom verwerven.
Als laatst ontstane van de Abrahamitische religies kon de
islam profiteren van de zwakheden van zijn voorgangers. Uitverkoren zijn om
constant door de schepper op de proef gesteld te worden is geen aangenaam lot.
Je vijanden liefhebben is een problematisch gebod, omdat het ingaat tegen de
menselijke natuur. Het praktiseren van een religie die dit voorschrijft vereist
dan ook een aanzienlijke mate van zelfverloochening. Het feit dat je niet veel
intellectuele bagage nodig hebt om mohammedaan te zijn (je hoeft je slechts
slaafs aan de ‘vijf zuilen’ te houden) is bepaald een voordeel.
Mensen voor de islam winnen is de plicht van iedere muzelman.
Als het kan door verkondiging (dawah),
als het moet ‘te vuur en te zwaard’ (jihad).
‘Afgodendienaren’ hebben slechts twee keuzes: de islam aanvaarden of gedood
worden. De ‘Mensen van het Boek’ (christenen en joden) wordt een uitweg gelaten:
ze kunnen voortleven als verachte en gediscrimineerde dhimmi’s. Ze dienen zich dan tegenover moslims onderworpen te gedragen,
extra belasting (jizya) te betalen en
te accepteren dat ze geen enkel verweer hebben als ze door moslims gemaltraiteerd
of van een kapitaal misdrijf (zoals blasfemie) beschuldigd worden.
Gedurende het grootste deel van de geschiedenis van de islam
ging de verbreiding van geloof hand in hand met de verovering van gebied. Tijdens
het bewind van Mohammed viel het grootste deel van het Arabisch Schiereiland onder
het zwaard van de islam. Zijn directe opvolgers (de Rashidun) voegden daar in nauwelijks 30 jaar Palestina,
Mesopotamië, Perzië en de noordelijke delen van Egypte en Libië aan toe.
Tijdens de regering van de Omajjaden (661-750) bezweken de rest van
Noord-Afrika, het Iberisch Schiereiland en delen van Centraal- en Zuid-Azië.
Helaas voor de godsdienstwaanzinnigen waren hun leiders
aanvankelijk eerder belust op het veroveren van vruchtbaar land, toegang tot
water en rijke buit dan op het oogsten van zielen. Zij identificeerden zich
meer met hun Arabische volksgenoten dan met hun mohammedaanse geloofsgenoten en
hadden er een hekel aan als de verslagen volken de islam al te enthousiast omarmden,
omdat dit de privileges van de Arabieren aantastte. Overwonnen niet-Arabieren
die moslim wilden worden, moesten zich eerst als cliënt aan een Arabische stam
verbinden. Pas toen het idee van de ummah
was uitgekristalliseerd, gedurende het bewind van de Abbasidische kaliefen
(750-1258), streefden islamitische heersers bewust naar verbreiding van het
geloof. Als gevolg hiervan bekeerden zich tijdens het Omajjadische tijdperk
slechts ongeveer 10% van de overwonnenen in het Midden-Oosten tot de islam.
Tijdens de Abbasidische periode groeide het aantal moslims van 40% halverwege de
9e eeuw tot ca. 80% aan het eind van de 11e eeuw.
Het kwakkelende Perzische Rijk kon weinig weerstand bieden
aan de opdringende Arabische horden en bezweek in 644. Ofschoon ze officieel
niet tot de ‘Mensen van het Boek’ behoorden, werden de aanhangers van het
zoroastrisme (de staatsreligie die slechts twee goden kende) niet erg onder
druk gezet om zich aan de leer van Mohammed te onderwerpen. Wel kregen
landbouwers na conversie meer land. Arbeiders die met vuur werkten waren een
makkelijke prooi voor de islam, omdat ze in het zoroastrisme als onrein werden
beschouwd. Het Perzische cultuurgebied was de eerste grote beschaving die door moslims
werd overheerst en ze namen veel verworvenheden over, o.a. bij het bestuur. [Dit
werd een blauwdruk voor de Borgachtige handelwijze van de moslims ten aanzien
van superieure culturen.] In de 10e eeuw intensiveerde de discriminatie van
niet-moslims en de zoroastristen die niet onder het islamitische juk wilden blijven
vluchtten naar India, waar hun nazaten (de Parsi’s) nog altijd leven.
Er was vaak niet veel aandrang nodig om de christenen in het
Midden-Oosten en Noord-Afrika van hun geloof te laten vallen. In tegenstelling
tot de joden waren ze niet gewend te lijden voor het goede doel. Alleen al het
feit dat ze als dhimmi
gediscrimineerd werden en extra belasting moesten betalen was voor veel
christenen aanleiding hun opties te wegen. Bovendien concentreerden de moslims
hun veroveringstochten aanvankelijk op gebieden waar de christenen een
conflictueuze relatie hadden met het centrale kerkgezag (zoals Noord-Afrika en
Voor-Azië). De meeste gelovigen daar behoorden tot dissidente stromingen als
het donatisme, dat weigerde ‘verraders van het geloof’ weer in de kerk op te
nemen, en het monofysitisme en nestorianisme, die de uitspraken van het Concilie van Chalcedon over de
goddelijke natuur van Jezus verwierpen. Oppervlakkig gezien bestonden er heel
wat overeenkomsten tussen deze ideologieën en de vroege islam. Hierdoor liepen
veel christenen over naar de nieuwste loot aan de Abrahamitische stam. Zij
waren het die de islam zijn initiële reputatie van ‘vooruitstrevendheid’
bezorgden.
Latere islamitische heersers in Al-Andalus en het Ottomaanse
Rijk hadden eveneens economische motieven voor het ‘tolereren’ van
andersdenkenden. Niet alleen leverde dat meer belastingen op, maar de
christenen en joden waren ook productiever en inventiever dan hun
moslimonderdanen. In Andalusië verdween de goedgunstigheid trouwens als sneeuw
voor de zon toen puriteinse Berberdynastieën, zoals de Almohaden, de macht
veroverden.
De belofte dat het paradijs gegarandeerd is als je de
‘vijanden van allah’ (toevalligerwijs ook je eigen vijanden) berooft, tot slaaf
maakt, of doodt, was zeer aantrekkelijk voor de nomadische stammen van
Centraal- en Oost-Azië, die moeilijk op andere wijze rijkdom konden verwerven.
Dit verklaart voor een groot deel de triomftocht van de islam onder deze
volken. De Mongolen, bijvoorbeeld, hingen overwegend het animisme aan, hoewel
zich onder hen ook groepen nestoriaanse christenen bevonden. Ze waren de
moslims, die zich verbeten te weer stelden tegen hun overvallen, aanvankelijk
zeer vijandig gezind en boden zelfs de kruisridders een bondgenootschap aan om
tegen hen te strijden. In de loop der tijd bekeerden echter steeds meer
Mongolen zich tot de islam, die veel beter aansloot bij hun wrede natuur. De Turkssprekende
Kayi stam onder leiding van Osman gaf
de doodsklap aan het op zijn laatste benen lopende Byzantijnse Rijk en zijn
nazaten wisten niet alleen het Midden-Oosten onder hun beheer te brengen, maar
ook Griekenland en delen van de Balkan.
Waar de islam stuitte op een grote polytheïstische religie (het
hindoeïsme in India) was geweld de enige optie. De Belgische historicus Koenraard Elst schreef hierover: “The Muslim conquests, down to the 16th century, were for the Hindus a
pure struggle of life and death. Entire cities were burnt down and the
populations massacred, with hundreds of thousands killed in every campaign, and
similar numbers deported as slaves. Every new invader made (often literally)
his hills of Hindu skulls, Thus, the conquest of Afghanistan in the year 1000
was followed by the annihilation of the Hindu population; the region is still
called the Hindu Kush, i.e. Hindu slaughter. The Bahmani sultans (1347-1480) in
central India made it a rule to kill 100.000 captives in a single day, and many more
on other occasions. The conquest of the Vijayanagar Empire in 1564 left the
capital plus large areas of Karnataka depopulated. And so on.”
Volgens de schatting van de Indiase historicus K.S. Lal hebben de veroveringstochten
van moslims op het Indisch Subcontinent, die begonnen in de 7e eeuw en pas eindigden
aan de het begin van de 19e eeuw, alleen al in de periode 1000-1525 aan 60 tot 80
miljoen hindoes het leven gekost. Sinds de splitsing van het gebied in India en
Pakistan (plus in latere jaren Bangladesh) hebben de opeenvolgende Indische
regeringen deze bloederige geschiedenis echter standvastig genegeerd.
Bij dawah speelden
(Arabische) handelaren een voorname rol. Ze brachten de islam op plaatsen die
de veroveraars niet konden bereiken, zoals Indonesië. Daar werd het geloof in
de 11e eeuw geïntroduceerd door handelaren uit Gujarat (India). De eerste
bekeerlingen waren inheemse handelaren en vorsten. Vijf eeuwen later was de
islam uitgegroeid tot de dominante religie van Java en Sumatra. Tot in de 19e
eeuw waren er geen georganiseerde pogingen de overgebleven hindoes en animisten
te bekeren, maar daarna werden de moslims steeds activistischer.
In Afrika beneden de Sahara werd de islam eveneens door
handelaren geïntroduceerd, maar door strijders verbreid, bijvoorbeeld tijdens de
zgn. Fulani jihads van de 17e tot de 19e eeuw. De islam is op dit continent vooral sterk
vertegenwoordigd in het noorden (inclusief de Sahel) en langs de oostkust tot Mozambique.
Vanuit deze en omringende regio’s zijn miljoenen slaven naar de harems van het
islamitische hartland versleept.
In gebieden waar een islamitische meerderheid aan een
niet-islamitische meerderheid grenst zijn gewelddadige conflicten nog altijd aan
de orde van de dag. De oorlog tussen de ‘Arabieren’ van Noord-Soedan en de
zwarte animisten en christenen in het zuiden hebben aan meer dan twee miljoen
zuiderlingen het leven gekost. Recentelijk zijn in Nigeria opnieuw vijandelijkheden
opgelaaid tussen de moslims in het noorden, die niet konden verkroppen dat een
christen de verkiezingen had gewonnen, en de rest van de bevolking. Duizenden
christenen zijn vermoord of verdreven. Het geweld roept pijnlijke herinneringen
op aan de ondergang van Biafra, waar niet-moslims op grote schaal werden
vernietigd zonder dat het Westen een vinger uitstak.
Het Westen heeft recentelijk opnieuw een bladzijde
toegevoegd aan het zwartboek van (neo)koloniale wandaden door in Ivoorkust de
kant te kiezen van de ‘democratisch’ gekozen nieuwe president (een mohammedaanse
indringer uit Burkina Faso) en te helpen de zittende christelijke president,
die zijn stam- en geloofsgenoten niet zomaar aan een islamitische dictatuur
wilde uitleveren, te verdrijven. Hij claimde dat de verkiezingsuitslagen
vervalst waren, een geloofwaardige bewering gezien de gewoonte van moslims door
hun dreigende aanwezigheid bij stembureaus de kiezers te intimideren.
Ook tegenwoordig nemen islamieten hun toevlucht tot dawah op plaatsen waar ze slechts een
kleine minderheid vormen, zoals gelukkig nog steeds het geval is in het Westen.
Overal waar een meerderheid van moslims echter met een minderheid van
andersdenkenden te maken heeft, ziet de toekomst van de laatsten er somber uit.
Het aantal boeddhisten, hindoes en christenen in door moslims gedomineerde regio’s
neemt gestaag af. Boeddhisten hebben het zwaar te verduren in het zuiden van
Thailand. Hindoes zijn vrijwel uitgeroeid in Pakistan en Bangladesh, terwijl de
mohammedanen van India een van de grootste islamitische gemeenschappen ter
wereld vormen. Ook dreigen er na 2000 jaar geen christenen meer over te blijven
in het Midden-Oosten. Ze zien geen andere uitweg dan emigratie. [Juist deze
vluchtelingen worden in het Westen ongemeen kritisch bejegend. Ze worden niet
zelden teruggestuurd naar het land waar ze hun leven niet zeker zijn, terwijl
hun islamitische belagers asiel krijgen.]
Er is geen enkel uitzicht dat dergelijke conflicten ooit
vreedzaam opgelost zullen worden. Wat de moslims betreft, kan er pas vrede
heersen als de islam heerst.
Conclusies.
Polytheïstische godsdiensten zijn over het algemeen zeer tolerant.
‘Vreemde’ goden worden, als men er het nut van inziet, zonder aarzeling
geïncorporeerd in het eigen pantheon. Als ze veel gelijkenis vertonen met al aanwezige
godheden, smelten de culten dikwijls samen. Zo bestond het Romeinse pantheon
uit een kern van via de Etrusken uit Griekenland geïmporteerde goden, aangevuld
met Italische landgoden. Aansprekende godheden uit de veroverde gebieden kregen
ook in Rome tal van fans. Voorbeelden zijn de Egyptische moedergodin Isis, de rondborstige
Anatolische godin Cybele en de Perzische stierenslachter Mithras. Meer
gespecialiseerde goden als Keltische paardengodin Epona vonden in de eeuwige
stad weinig emplooi, maar zij bleef in de Romano-Keltische buitengewesten
populair en kreeg gezelschap van composieten als Sulis-Minerva en
Mars-Toutatis.
Monotheïstische godsdiensten, daarentegen, zijn van nature
buitengewoon intolerant. Allemaal menen ze de ‘enige ware god’ te aanbidden.
Andersdenkenden hangen daarom per definitie een dwaalleer aan. De volgelingen
van Mozes, Jezus en Mohammed zijn het er alleen niet over eens of ze
verschillende goden vereren, dan wel dezelfde god in een andere verschijningsvorm.
In ieder geval is een felle concurrentiestrijd tussen de twee ‘missionaire’ Abrahamitische
religies onvermijdelijk.
Godsdiensten kunnen op
vier manieren hun aanhang vergroten: door voortplanting, verkondiging
(‘zieltjes winnen’), conformisme en geweld.
Voortplanting is
tegenwoordig het meest succesvolle verbreidingsmechanisme. Dat is slecht nieuws
voor Europeanen en Japanners (die in ‘baarstaking’ lijken te verkeren), want hoe
vruchtbaarder de aanhangers van een bepaalde godsdienst zijn, des te groter zal
hun aandeel in de bevolking worden. Zo hebben katholieken in Noord-Europa in de
afgelopen eeuwen met succes de ‘wraak van de wieg’ uitgeoefend. Het gemiddelde
kindertal van islamitische vrouwen ligt momenteel veel hoger dan dat van de
aanhangsters van andere religies en dit feit alleen al zal het percentage moslims
in de wereldbevolking omhoog jagen (vooral als teerhartige westerlingen zo
stupide zijn hen te helpen deze kinderen ook groot te brengen). Sommigen
spreken in dit kader van een demografische jihad. Daarom kunnen we de woorden van de Algerijnse president Abdelaziz Bouteflika (“we zullen jullie veroveren met de
baarmoeders van onze vrouwen”) maar beter serieus nemen.
Slechts een kleine minderheid van de wereldburgers praktiseert
niet de religie waarin men is opgevoed. Met name in het Westen vallen weliswaar
steeds meer twijfelaars van hun geloof (vaak tijdens de puberteit), maar er
zijn niet veel mensen die bewust voor een andere, beter bij hun persoonlijkheid
passende, religie kiezen. Meestal zijn het mislukkelingen in hun eigen
samenleving. [Voor islamieten is switchen trouwens onmogelijk, want apostaten
wacht de doodstraf.]
Ook bij zieltjes
winnen is de islam in het voordeel. Christenen zijn tegenwoordig te laf om
voor hun geloof te werven, terwijl de meeste moslims het als een heilige plicht
beschouwen. [Laatst wekte een fanatieke moslima nog algemeen misprijzen op toen
ze probeerde stervende slachtoffers van de Alphense schutter de shahada te laten uitspreken.] In de
meeste werelddelen zijn de kaarten nu wel geschud en kan alleen massale
migratie te balans nog verstoren (een reëel gevaar voor Europa). In het
polygame en deels nog heidense Afrika, echter, liggen de kansen voor de islam (de
enige wereldgodsdienst die polygamie propageert) een stuk beter dan die van het
christendom (dat van de aanhangers monogamie eist).
In de loop van de geschiedenis
heeft vooral het christendom volop geprofiteerd van conformisme (de neiging van mensen om het voorbeeld van hun leiders
te volgen/de kant van de winnaar te kiezen). Het kwam zelfs geregeld voor dat
veroveraars uit politieke overwegingen het christelijke geloof van (een deel
van) hun nieuwe onderdanen overnamen, in de wetenschap dat hun eigen volk als
een kudde schapen in hun voetspoor zou treden.
Geen islamitische vorst heeft
zich ooit ‘verlaagd’ tot het adopteren van de religie van veroverden, ook al
waren zij veel beschaafder dan hij. Al hun verworvenheden werden overgenomen
(en later als ‘islamitische uitvindingen’ gepresenteerd), behalve hun
godsdienst. Toen er geen grote civilisaties meer waren overgebleven die zich
lieten absorberen, waren ook de mohammedaanse ‘gouden eeuwen’ ten einde. Nieuwe
onderdanen die zich ‘vrijwillig’ bekeerden tot de islam deden dat vaak volgens
het patroon dat bekend is van de acceptatie van technologische innovaties, de
zgn. S-curve (een afgeleide van de normale verdeling).
Het christendom zou in het Romeinse Rijk en later in de rest
van Europa geen poot aan de grond hebben gekregen als de gelovigen oprecht de
christelijke waarden hadden hooggehouden. Gedurende het grootste deel van de
geschiedenis trokken de meeste christenen zich in het dagelijkse leven echter
weinig aan van het gebod de naasten lief te hebben. Toch is er een cruciaal
verschil tussen de christelijke en islamitische aanpak, gesymboliseerd door het
feit dat in het christendom onder martelaren mensen worden verstaan die zijn gestorven voor hun geloof, terwijl het
in de islamitische visie mensen zijn die hebben gedood voor hun geloof. Het gebruik van geweld, zeker voor de verbreiding van een godsdienst, staat
diametraal op de christelijke ideologie, terwijl de islam wapengekletter toejuicht.
Europa staat vol met kerken en kloosters die zijn gebouwd
door voor hun zielenheil vrezende warlords.
Niet zelden spendeerden ze zelf de laatste jaren van hun leven in een dergelijk
klooster en bestrooiden hun hoofden met as uit wroeging over hun wandaden. Mohammedanen,
daarentegen, glorieerden in geweld. Nooit hebben ze blijk gegeven van enig
schuldgevoel over de misdrijven van henzelf of hun voorouders. Nog altijd wordt
bruutheid niet geschuwd bij de verbreiding van het geloof. Zo worden in landen
als Egypte en Pakistan met de regelmaat van de klok christelijke of
hindoeïstische meisjes ontvoerd, onteerd, aan hun verkrachter uitgehuwelijkt en
gedwongen hun geloof af te zweren. Mochten ze ooit gered worden, dan zijn ze
als apostaten vogelvrij. [Het kan natuurlijk altijd nog erger.]
De huidige generatie christenen wordt verlamd door
misplaatst schuldgevoel. Zij praktiseren de christelijke naastenliefde tot op
het suïcidale af en helpen daarmee hun ergste vijanden de overhand te krijgen. Sommigen
laten zelfs hun kerken ontheiligen door islamitische gelukszoekers. Het is echter
bepaald niet aan te bevelen de andere wang toe te keren bij conflicten met
mensen die de opdracht hebben ongelovigen (jou dus) dood te slaan.
Ik zie de toekomst van het christendom dan ook somber in. De
met een onnavolgbare zelfvernietigingsdrang behepte aanhangers ervan zullen van
het wereldtoneel worden weggefokt en weggepest en de atheïsten, joden, boeddhisten
en hindoes zal het niet beter vergaan –tenzij men de islam met gelijke munt terugbetaalt.
In het mensenrijk gaat het namelijk niet anders toe dan in het dierenrijk: de
meest agressieve wint. De technologische superioriteit van het Westen is
volkomen betekenisloos als men weigert de producten ervan tegen de jihadistische
moslims in te zetten. Degenen die hopen op een proces van ‘verlichting’ in de
islam zijn naïef. De meest dogmatische van alle religies heeft zich al bijna
duizend jaar succesvol tegen iedere wetenschappelijke vooruitgang weten te
verweren. Het is dus niet te verwachten dat het gezonde verstand uiteindelijk zal
zegevieren bij de muzelmannen.