maandag, december 21, 2009

Liever warmer dan armer.

Waarom de profeten van de klimaatreligie gevaarlijk en hun volgelingen oliedom zijn.

De klimaatalarmisten (aangevoerd door de ‘deskundigen’ van het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN) achten bewezen dat (a) de aarde (steeds sneller) opwarmt, dat (b) de mens hiervoor in hoge mate verantwoordelijk is (door het uitstoten van broeikasgassen, in het bijzonder CO2) en dat (c) de gevolgen rampzalig zullen zijn. Mijn hoogbejaarde ouders geloven, zoals zovele Nederlanders, heilig in dit sprookje. Geen wonder, want ze zijn de afgelopen decennia grondig gehersenspoeld door de overheid en de media. Ze voelen zich bovendien in hun overtuiging gesterkt door eigen waarnemingen (‘vroeger waren de winters veel strenger’). Op bovenstaande beweringen valt echter nogal wat af te dingen.

Het klimaatdebat wordt ‘vervuild’ door het feit dat veel mensen, politici en wetenschappers incluis, het verschil tussen klimaat en milieu (globaal vs. lokaal) niet begrijpen. Bij milieuproblemen gaat het om de naaste omgeving: de kwaliteit van lucht, water en bodem en de leefomstandigheden van mensen en dieren. Aan het milieu valt eer te behalen, zoals de afgelopen decennia is bewezen. De kwaliteit van lucht en water is spectaculair verbeterd, bodemverontreiniging is met succes bestreden, de natuur wordt beter beschermd. In verantwoorde mate zijn dergelijke activiteiten alleen maar toe te juichen. Men moet echter niet de fout maken te denken dat het klimaat op soortgelijke wijze beïnvloed kan worden. Een gestrande auto kan je aanduwen, een gestrande goederentrein niet.

Onze planeet warmt inderdaad op. De gemiddelde temperatuur op aarde stijgt al minstens 11.700 jaar gestaag. We leven namelijk in een interglaciaal (het Holoceen). Het vervelende is alleen dat niemand weet in welke fase van dit interglaciaal wij ons bevinden: op een punt dat de temperatuur zonder menselijke inmenging alweer zou moeten dalen, of op een punt dat de temperatuurgrafiek nog altijd een stijgende lijn zou moeten vertonen. De kortste interglacialen duren ca. 12.000 jaar (in welk geval we binnenkort een nieuwe ijstijd tegemoet kunnen zien), de langste beslaan een minstens dubbel zo omvangrijke periode. Ook weet men niet of de overgang van een interglaciaal naar een glaciaal geleidelijk (zoals in het ongekeerde geval), of abrupt verloopt -wat pas echt een rampscenario zou betekenen.

De afgelopen eeuw is de gemiddelde temperatuur op aarde relatief sterk gestegen. De mate van stijging is door de propagandisten van de global warming theorie echter zwaar overdreven en hun projecties naar de toekomst zijn van iedere realiteit gespeend. In de aanloop naar de klimaatconferentie van Kopenhagen is overduidelijk gebleken dat deze 'gelovige' geleerden zich niet ontzien hebben hen onwelgevallige gegevens te negeren (o.a. 3/4 van de temperatuurmetingen in Rusland), hun grafieken te manipuleren (Climategate), hun tegenstanders te verketteren en buiten te sluiten en zelfs de (Engelstalige) Wikipedia te herschrijven. Van de beruchte hockeystick-grafiek van Michael Mann is na de nodige correcties weinig overgebleven. Bovendien is de temperatuur sinds 1998 in het geheel niet meer gestegen.

Conclusie: met de ‘global warming’ valt het wel mee.

Voor ingrijpende klimaatveranderingen, zoals de afwisseling van glacialen en interglacialen, is een scala aan oorzaken aan te wijzen: veranderingen in de baan van de aarde rond de zon (Milankovic cycli), de beweging van de tektonische platen, de invloed van de maan, inslagen van meteorieten, vulkanisme, zonneactiviteit en de samenstelling van de atmosfeer. Op de korte termijn zijn vooral de laatste drie van belang. Slechts één van deze factoren wordt enigszins door de mens beïnvloed: de aanwezigheid van broeikasgassen, met name CO2, in de atmosfeer.

Weliswaar is er sprake van een continu stijgende trend wat betreft de gemiddelde temperatuur op aarde, maar er zijn fluctuaties waar te nemen: relatief warme tijdperken worden afgewisseld door relatief koude tijdperken. De fluctuaties gedurende de laatste 4500 jaar zijn in een grafiek ondergebracht door de klimatoloog Cliff Harris en de meteoroloog Randy Mann. In hun visie worden deze variaties uitsluitend bepaald door vulkaanuitbarstingen en zonneactiviteit (veel of weinig zonnevlekken). De zgn. Kleine IJstijd ging bijvoorbeeld gepaard met een langdurige schaarste aan zonnevlekken -het Mauder Minimum- en een soortgelijke situatie zou zich binnenkort wel eens opnieuw kunnen voordoen.

In het verleden zijn er verschillende perioden geweest waarin het aanzienlijk warmer was dan tegenwoordig. Dit geldt o.a. voor het zgn. Middeleeuwse Klimaatoptimum (ca. 800-1300). Tijdens deze periode verbouwden de Vikingen groenten in Groenland, koesterden de Engelsen hun wijngaarden, rezen de kathedralen als paddenstoelen uit de grond, leefden de mensen langer en nam de bevolking van Europa sterk toe. [Aan het eind van dit tijdperk was het continent zwaar overbevolkt en als de Zwarte Dood in de jaren daarna niet een derde van de populatie had weggevaagd, was de strijd om (landbouw)grond zeer grimmig geworden.] De menselijke CO2-uitstoot speelde hierbij geen enkele rol.

CO2 is misschien een broeikasgas, maar het is geen vorm van luchtvervuiling. Integendeel, zonder CO2 is er geen leven op aarde mogelijk. Het percentage CO2 in de atmosfeer is uiterst gering, waardoor een relatief beperkte extra uitstoot een grote percentuele toename impliceert (het percentage CO2 is de afgelopen eeuw gestegen van ca. 0,028% tot ca. 0,039%). De bijdrage van de mens aan de totale hoeveelheid CO2 in de atmosfeer is zeer bescheiden (nog geen 3%): één flinke vulkaanuitbarsting slingert meer CO2 de lucht in dan jaren menselijke activiteiten. Het verhinderen van vulkaanuitbarstingen is echter nog niemand gelukt. Waterdamp is een veel prominenter broeikasgas dan CO2 (het bepaalt het broeikaseffect voor 95%). Helaas ligt het tegenhouden van wolkenvorming eveneens buiten de menselijke mogelijkheden.

Er is een (zwak) verband tussen de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer en de opwarming van de aarde, maar gelukkig heeft de natuur gezorgd voor een tweetal effectieve buffers. Planten nemen onder invloed van zonlicht CO2 uit de lucht op en zetten het door fotosynthese om in koolhydraten en zuurstof. Dit geldt net zo goed voor gecultiveerde als voor wilde planten -zelfs in sterkere mate omdat de groei daarvan artificieel gestimuleerd wordt en er vaak meerdere oogsten per jaar zijn. Hoe groter de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer en hoe hoger de temperatuur, des te sneller groeit de vegetatie en des te meer CO2 wordt er verbruikt. De oceanen nemen eveneens CO2 op en ook bij dit proces geldt: hoe hoger de temperatuur, des te meer CO2 wordt er aan de atmosfeer onttrokken. Na iedere plotselinge stijging van de hoeveelheid CO2 in de lucht ontstaat er vanzelf een nieuw evenwicht.

Conclusie: de invloed van menselijke activiteiten op de ‘global warming’ is te verwaarlozen.

Iedere verandering, of die nu door de mens of door de natuur veroorzaakt wordt, heeft positieve en negatieve gevolgen. Bij iedere verandering zijn er winnaars en verliezers. Zolang het aantal winnaars het aantal verliezers overstijgt, is een ontwikkeling gunstig te noemen. Klimaatalarmisten hebben echter alleen oog voor de eventuele negatieve consequenties van global warming. De belangrijkste kwalijke gevolgen zijn volgens hen:

(1) De zeespiegel stijgt.
Volgens Nobelprijswinnaar Al Gore, schepper van dat meesterwerk van desinformatie An Inconvenient Truth, kan de zeespiegel wel zes meter hoger komen te liggen. Hij zaait met deze voorspelling nodeloos angst, want de werkelijke stijging zal deze eeuw hoogstens enige decimeters bedragen, maar zelfs als het 'Gore Maximum' wel gehaald wordt, zijn de gevolgen beperkt. Alarmistische Al komt zelf niet verder dan een spookverhaal waarin een deel van de bejaarden van Florida met hun voeten in het water komen te staan, sommige atollen (waaronder het stevig aan de weg timmerende Tuvalu) in de golven verdwijnen en landen als Nederland en Bangladesh half onderlopen (‘Amersfoort aan Zee’). So what, zou ik bijna zeggen.
Als dit inderdaad zou gebeuren is het vervelend, maar niet rampzalig. De teloorgegane monumenten zullen gemist worden en miljoenen mensen zullen moeten verhuizen, maar gelukkig zijn er dan ook voldoende aangename en nog schaarsbevolkte oorden waar ze terecht kunnen. Het merkwaardige is dat dezelfde mensen die voorstander van radicale (zelfs revolutionaire) veranderingen op ieder terrein zijn en die onophoudelijk de vreugden van onbelemmerde migratie prediken in paniek raken bij de gedachte dat een beperkt aantal pechvogels vanwege klimaatveranderingen zou moeten verkassen.

(2) Diersoorten sterven uit.
Dit is niets nieuws: 99% van alle soorten levende wezens die ooit op aarde geleefd hebben is uitgestorven. IJsberen, de iconen van de klimaathysterici, zijn altijd al zeldzaam geweest en behoren naar het oordeel van Midas Dekkers so wie so tot de verliezers van de evolutie: anders hadden ze niet in een dusdanig onherbergzaam oord als de Noordpool geleefd (net als bijvoorbeeld de Inuit, die echter niet erg lijden onder de temperatuurstijging).
Ik vind ijsberen het aanzien zeker waard, maar het is mij (en naar ik denk de meeste mensen) geen miljarden waard om deze dieren in hun natuurlijke habitat te laten overleven (dan kunnen we beter ijshallen voor ze bouwen). Extreme specialisatie brengt nu eenmaal risico’s met zich mee en het is niet de plicht van de mens om diersoorten van deze risico’s te vrijwaren.

(3) Het klimaat wordt veel extremer.
Er zouden volgens doemdenkers meer zware stormen, meer overstromingen, meer langdurige perioden van droogte, etc. komen. In tegenstelling tot wat door sommigen wordt beweerd, is het aantal cyclonen recentelijk echter niet toegenomen (ze vallen hoogstens meer op). Ook blijkt dat de gletsjers in de Himalaya (die half Azië van water zouden voorzien) helemaal niet smelten (en ook niet onmisbaar zijn). En zo is er wel vaker sprake van loos alarm. Meteorologen roepen bij ieder bijzonder weerfenomeen dat dit het meest extreme (koudste, heetste, droogste, natste) geval sinds mensenheugenis is. Aangezien de heugenis van mensen echter slechts een paar decennia beslaat en weergegevens pas sinds ongeveer 160 jaar systematisch worden bijgehouden, zegt dit niet zo veel. Meteorologen hebben in feite maar een flauwe notie van wat ‘normaal’ is en wat niet.

De geschiedenis heeft aangetoond dat global cooling veel slechter voor de mens is dan global warming. De gestage temperatuurdaling in de eeuwen voor het begin van onze jaartelling leidde ertoe dat de grens van de graanverbouw zich honderden kilometers zuidwaarts verplaatste. Dit was een van de voornaamste redenen dat de Germaanse stammen in het zuiden van Scandinavië en het noorden van Duitsland op drift raakten -met als uiteindelijk resultaat de ondergang van het Romeinse Rijk. De Kleine IJstijd heeft de koloniale expansie van de Noordwest-Europese landen aangewakkerd, aangezien ondernemers hun winstmogelijkheden moesten diversifiëren en vele ‘kleine luyden’ geen werk in de landbouw meer vonden en noodgedwongen het ‘zeegat uitgingen’.

Vrijwel alle grote beschavingen uit het verleden zijn ontstaan in warme gebieden. De moderne westerse beschaving is een anomalie en dankt zijn welvaart voornamelijk aan wetenschappelijk onderzoek en technisch vernuft, niet aan gunstige omstandigheden. Als de global warming doorzet, krijgt Nederland naar verluid het klimaat van Zuid-Frankrijk. Waarom zou dit erg zijn? Persoonlijk vind ik het Provençaalse weertype aanmerkelijk aangenamer dan het onze. Een bijkomend voordeel is dat de bewoners van noordelijker regionen veel minder fossiele brandstoffen hoeven te verstoken om warm te blijven.

Men hoeft slechts één blik op de wereldkaart te werpen om te beseffen dat een verschuiving van de klimaatzones in noordelijke richting overwegend gunstige gevolgen zal hebben: Scandinavië krijgt een gematigd klimaat en uitgestrekte gebieden in Groenland, Noord-Canada en Siberië, die nu door permafrost nauwelijks bewoonbaar zijn, worden een geschikt toevluchtsoord voor ‘klimaatvluchtelingen’. Als het Noordpoolijs verdwijnt, is het weliswaar gedaan met de neven van Knut, maar krijgen Rusland en Scandinavië (meer) ijsvrije havens en kunnen schepen via de noordelijke doorgang een flink stuk van de route naar de Stille Oceaan afsnijden (en daarmee veel brandstof besparen). Ongetwijfeld zullen gebieden die nu nat zijn droger worden, maar het omgekeerde geschiedt eveneens. Zo was de Sahara 6000 jaar geleden een savanne en als een toename van de regenval deze situatie herstelt, zullen niet alleen de antilopen daarvan profiteren.

Conclusie: ‘global warming’ is bepaald geen ramp.

Hoewel de groene activisten de klimaattop van Kopenhagen als mislukt beschouwen, heeft de zotheid opnieuw getriomfeerd. De klimaathysterie is niet ingedamd, maar juist bevorderd. De wereld is niet gered, maar wel zijn de belangen van het Westen op schandalige wijze verkwanseld.

De schade die de klimaathype heeft aangericht is al niet meer te becijferen. De miljarden verslindende emissiehandel (waarvan de opbrengsten in de zakken van de Al Gores en Rajendra Pagauris van deze wereld verdwijnen) is al misselijkmakend genoeg. Nog schadelijker is het gesjacher met biobrandstoffen, dat de voedselprijzen enorm heeft opgedreven en mogelijk miljoenen mensen aan hongersnood heeft overgeleverd. Astronomische bedragen zijn geïnvesteerd in windmolens, die niet alleen de horizon vervuilen, onbetrouwbaar zijn en peperdure energie leveren, maar die ook minstens evenveel CO2-uitstoot veroorzaken als kolencentrales.

De vraag is waarom de wereldleiders doorgaan op deze heilloze weg. Het antwoord is simpel: er zijn te veel gevestigde belangen mee gemoeid. De onheilsprofeten die de klimaathysterie hebben aangewakkerd kunnen zich niet permitteren hun ongelijk te erkennen, want dan verliezen ze hun reputatie en hun onderzoeksgelden. [In tegenstelling tot wat Jacqueline Cramer, de rattenvanger van het klimaat-beleid, beweert, gaat het niet om 95% van de wetenschappers, maar om een heel selecte groep van ca. 60 IPCC-leden en hun discipelen. Leon de Winter heeft een aantal lijsten gepubliceerd met de namen van vele honderden geleerden die het met de conclusies van deze klimaattsaren absoluut oneens zijn en duizenden Amerikaanse wetenschappers tekenden deze (internet)petitie.] De politici die zich aan het bestrijden van de global warming gecommitteerd hebben (de ‘groenrechtse’ VVD-ers inbegrepen) kunnen al evenmin terug, want dan wordt duidelijk dat ze hun kiezers een rad voor ogen gedraaid hebben. Ondernemers die verwachten miljarden te verdienen aan de klimaatverdwazing hebben ook geen behoefte aan een beleidswijziging, aangezien ze de kosten van de te nemen maatregelen op hun klanten kunnen afwentelen.

In feite is de hele global warming hype één groot complot om het Westen (of liever gezegd de belastingbetalers in westerse landen) miljarden af te persen. De westerse leiders misbruiken de misplaatste schuldgevoelens van hun stemvee om de macht steviger in handen te krijgen. Sommigen dromen zelfs van een wereldregering. Ze hebben zich daarom zonder veel tegenstribbelen over de tafel laten trekken door hun vijanden (de islamitische landen), hun schuldenaars (de Afrikaanse landen) en hun concurrenten (de Oost-Aziatische landen). Deze putten zich uit in beschuldigingen dat de stijging van de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer de schuld van de westerse landen is en dat die dus moeten bloeden (vooral het optreden in Kopenhagen van dictator en massamoordenaar Robert Mugabe was stuitend). Hun eigen wandaden, zoals het rücksichtslos kappen van het oerwoud, blijven zo buiten beschouwing. De westerse fellow travelers, met de cultureel-marxisten (die er sinds de ondergang van het communisme naar gestreefd hebben de eigen samenlevingen van binnenuit te ondermijnen) en de groene maffia voorop, collaboreren met overgave.

Onze planeet wordt inderdaad bedreigd. Niet door de uitstoot van CO2, maar door de bevolkingsexplosie in de Derde Wereld. We staan voor een simpele keus: we kunnen de aarde bedekken met mensen die een minimumbestaan leiden en alle andere levende wezens verdringen en uitbuiten, of we kunnen de bevolkingsgroei afremmen en in een later stadium ombuigen, zodat er minder mensen zijn, die echter in een groter comfort kunnen leven, en er voor de rest van de schepping ook een plekje overblijft. De keuze lijkt me niet zo moeilijk.

Conclusie: er is geen geld nodig voor de beperking van de CO2-uitstoot, maar voor de beperking van het aantal geboorten.

Naschrift:

Ik wilde dit artikel oorspronkelijk Hoe heter hoe beter noemen, maar een journalist die klimaatscepticus Thomas Gale Moore interviewde was mij voor. Ingeval men het nog een keer van een deskundige wil horen: hier is de integrale tekst van zijn boek Climate of Fear: Why We Shouldn’t Worry About Global Warming. Overigens ben ik een grote voorstander van beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Niet vanwege het klimaat, maar om voor onze energievoorziening minder afhankelijk te zijn van schurkenstaten.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.

donderdag, mei 07, 2009

Leugens, verdomde leugens en statistieken.

There are three kinds of lies: lies, damned lies and statistics, oordeelde de Engelse staatsman Benjamin Disraeli (1804-1881) al. In een eerder artikel heb ik uiteengezet hoe de autochtonen door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut in slaap werden gesust waar het de voortdenderende islamisering van onze samenleving betreft. Het recept voor een dergelijk staaltje volksverlakkerij is eenvoudig: je rept niet over moslims, maar over allochtonen en je definieert het begrip allochtoon zodanig dat het overgrote deel van de kleinkinderen van de huidige immigranten (die natuurlijk nog gewoon moslim zijn) niet langer tot deze categorie behoort. Zo werk je een tsunami van moslims op slinkse wijze weg. De afgelopen weken hebben we weer een aantal opmerkelijke staaltjes statistische manipulatie van de werkelijkheid voorgeschoteld gekregen.

Nederland wordt steeds veiliger’.

Dit is de boodschap waarmee Harm Brouwer, de baas van het Openbaar Ministerie ons verblijdde. Hij ontleende dit verbluffende inzicht aan het feit dat het OM vorig jaar 4% minder verdachten voor de rechtbank gebracht had. Het is zeldzaam simplistisch en arrogant om de veiligheid van Nederland direct te relateren aan het bescheiden succes van de eigen pogingen om criminelen te vervolgen (het ‘wij van WC-Eend principe’). Aan iedere rechtzaak gaat een langdurig proces vooraf en daarbij loopt meestal van alles mis.

(1) Er moet sprake zijn van een misdrijf in de juridische zin.
Er zijn vele acties waarvan mensen schade en overlast ondervinden die niet als misdrijf te boek staan. Tot voor kort was stalking daarvan het meest pregnante voorbeeld. Nog altijd kunnen onverlaten hun buurt jarenlang terroriseren zonder dat de politie mag ingrijpen.

(2) Er moet aangifte worden gedaan.
Bij gemiddeld 72% van de misdrijven wordt geen aanklacht ingediend. Bij geweldsmisdrijven (de specialiteit van allochtone straatterroristen) en vooral bij seksuele delicten liggen de percentages nog veel hoger (tot 93%). Daar zijn een aantal redenen voor. (a) Slachtoffers zien de zin van een aangifte niet in. De oplossing van het misdrijf heeft een geringe prioriteit (bijvoorbeeld bij fietsendiefstal); of de politie heeft geen tijd/mankracht om serieus onderzoek te doen; of de straf die de dader vermoedelijk krijgt is zo schandalig laag dat het slachtoffer de tijdsinvestering die een aangifte vergt de moeite niet waard vindt. Vooral de rechterlijke scheutigheid met taakstraffen is velen een doorn in het oog. Indien daders verplicht zouden worden de aangerichte schade tot de laatste cent te vergoeden en de slachtoffers smartengeld te betalen, zou de aangiftebereidheid aanzienlijk toenemen. (b) Door het doen van aangifte kan een conflict verder escaleren en het slachtoffer aan nog groter gevaar blootgesteld worden. Dit is vooral het geval bij misdrijven die door huis- of buurtgenoten worden gepleegd. Het is dan ook bijzonder kwalijk dat veroordeelden na het uitzitten van hun straf terug mogen keren in hun oude buurt, zelfs als ze een ernstig (gewelds)misdrijf (zoals kinderverkrachting) hebben gepleegd. (c) Mede hierom wordt door politieagenten het doen van aangifte niet zelden actief ontmoedigd.

(3) De politie moet het misdrijf oplossen en de dader(s) vatten.
Het percentage opgeloste misdrijven is in Nederland schrikwekkend laag (15%). In de vergelijkbare Duitse deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen ligt dat driemaal zo hoog. Het aantal opgeloste misdrijven is sinds 1970 constant gebleven, terwijl de daarvoor benodigde politiemacht enorm is uitgedijd. De Nederlandse politie (door arabist Hans Jansen omschreven als “de grootste sociale werkplaats ooit”) is in kwalitatief opzicht zwaar onder de maat, het gevolg van een decennialang falend selectiebeleid. Politiemannen lijken te worden uitgekozen op hun ‘watjesgehalte’, hun vrouwelijke collega’s vooral op de omvang van hun achterwerk. Ik ben absoluut geen tegenstander van vrouwen bij de politie, maar zij moeten wel hun ‘mannetje staan’. In plaats daarvan moeten mannelijke politieagenten hun vrouwelijke kant omarmen. Van het resultaat wordt je niet vrolijk. Politieagenten zijn geen veredelde maatschappelijk werkers, maar dienen gewoon boeven te vangen -en daarvoor zijn ze in de meeste gevallen te dom en te slecht opgeleid. De steken die met name de recherche de laatste jaren in belangrijke strafzaken heeft laten vallen spreken wat dat betreft boekdelen. Tunnelvisie is nog wel het minste euvel van degenen die ons de criminelen van het lijf moeten houden. Voor een dorpsbromsnor was MULO en een paar maandjes politieschool misschien voldoende, de moderne agent heeft heel wat meer bagage nodig.
Ook wordt Nederland in toenemende mate geteisterd door hit-and-run misdrijven. Bendes Oost-Europese criminelen strijken op een woonoord neer, stelen alles wat los en vast zit en verdwijnen weer. De politie staat machteloos.

(4) Het OM moet besluiten tot vervolging over te gaan.
Daarbij handelen de officieren van justitie met een grote mate van eigen discretie, om niet te zeggen willekeur. Men kan besluiten een zaak te seponeren omdat men het misdrijf niet ernstig genoeg acht (beleidssepot), omdat er bij het onderzoek technische fouten zijn gemaakt, of omdat men de kans om tot een veroordeling te komen te gering acht (technisch sepot). Gezien de ridicule vonnissen waarmee sommige magistraten tegenwoordig ons rechtsgevoel verkrachten, kan men ze dat vaak niet eens kwalijk nemen (zo wond Peter R. de Vries zich recentelijk terecht op over de vrijspraak in hoger beroep van een man die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn vrouw had vermoord, omdat het OM het excuus waar hij anderhalf jaar na dato mee aan kwam draven naar de mening van de rechtbank niet afdoende kon weerleggen).
Daar komt nog bij dat het aantal (zeer) jeugdige daders sterk is toegenomen. Kinderen beneden de 12 jaar kunnen niet eens vervolgd worden, ook niet als ze ‘volwassen’ misdrijven plegen. Voor daders tussen 12 en 18 jaar geldt het jeugdstrafrecht, waarbij zelfs een moord hoogstens twee jaar jeugddetentie oplevert.

Het zielige restant van de gepleegde misdaden dat uiteindelijk voor de rechter komt zegt helemaal niets over de criminaliteit in ons land. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een groot deel van de Nederlanders zich helemaal niet veiliger voelt. De propagandisten van het overheidsbeleid verbazen zich hierover, maar met ‘onderbuikgevoelens’ heeft dit niets te maken. Het is best mogelijk dat het aantal mensen dat zelf slachtoffer is geworden is gedaald (hoewel ik dat moeilijk te geloven vindt), maar de impact van de gepleegde misdrijven is enorm toegenomen (vooral omdat het percentage geweldsmisdrijven steeds groter wordt). Als, zoals vroeger, je autoradio gestolen wordt, is dat vervelend; als, zoals tegenwoordig, je bejaarde moeder op straat overvallen wordt en haar heup breekt, is dat rampzalig. Door de afname van het aantal liquidaties in het criminele milieu gaat de gewone burger zich ook echt niet veiliger voelen.

Nederlanders positiever over immigranten’.

Een tweede blijde boodschap werd gebracht door het nieuwste kwartaalbericht Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het Sociaal en Cultureel Planbureau (de vijfde aflevering van een vermoedelijk eindeloze reeks), die victorie kraaide over de bevinding dat Nederlanders momenteel aanzienlijk positiever staan ten opzichte van immigranten. Het percentage respondenten dat het (zeer) eens was met de stelling ‘Nederland zou een beter land zijn als er minder immigranten zouden wonen’ was in vergelijking met het vorige kwartaal gedaald van 41 naar 35, terwijl het percentage dat het (zeer) eens was met de stelling ‘de aanwezigheid van verschillende culturen is een aanwinst voor onze samenleving’ was gestegen van 36 naar 44. Deze uitkomst stuitte bij velen, vooral degenen aan de rechterkant van het politieke spectrum, op ongeloof: “Onder welke mensen hebben ze die enquête gehouden dan Mij is namelijks niks gevraagd, famile en vrienden om mij heen ook niet maar toch blijkt 'de Nederlander' dit zo te vinden.” Op het onderzoek is inderdaad nogal wat kritiek mogelijk.

In de eerste plaats kan men zich afvragen waarom er met deze ‘positieve’ uitkomsten de publiciteit is gezocht, terwijl over eerdere ‘negatieve’ trends een angstig stilzwijgen werd bewaard. Tussen kwartaal 1 en 3 van 2008 steeg het percentage respondenten dat het met stelling 1 eens was bijvoorbeeld met 4% en tussen kwartaal 2 en 3 daalde het percentage dat stelling 2 onderschreef met 6%. Verder is het zeer onwaarschijnlijk dat de opinie van ‘de Nederlanders’ over een zodanig belangrijk onderwerp als immigratie in een periode van drie tot zes maanden wezenlijk zal veranderen, al is het best mogelijk dat de antwoorden van kleine groepen respondenten onder invloed van incidenten (aanzienlijk) kunnen fluctueren. Het SCP erkent dit impliciet door in het voorwoord van rapport vijf de incidenten te vermelden die tijdens (het besluit tot vervolging van Geert Wilders) of na (de ‘beroeringwekkende persconferentie’ van het CPB over de krimp van de Nederlandse economie) de enquêteperiode plaatsvonden.

De manier waarop de onderzoekers met statistische methoden omspringen is dubieus. Ze ontlenen hun gegevens aan de resultaten van een enquête en discussies in focusgroepen. Bij de samenstelling van de respondentengroep maken ze gebruik van een steekproef uit De Onderzoek Groep van het voornamelijk op het bedrijfsleven georiënteerde onderzoeksbureau MarketResponse. Deze verzameling (omschreven als ‘bijzonder loyale panelleden’) bestaat uit 25.000 huishoudens, die zich gemiddeld één keer per maand aan ‘diverse vormen van onderzoek’ onderwerpen. De deelnemers zijn telefonisch geworven (geen zelfselectie) en worden niet betaald. Dit alles klinkt te mooi om waar te zijn en waarschijnlijk is dat ook zo. Eén conclusie kan men in ieder geval trekken: mensen die bereid zijn om zich zonder enige geldelijke compensatie maandelijks door een commercieel bureau door te laten zagen over hun opvattingen zijn geen ‘typische Nederlanders’. Voor de SCP-enquête werden 1512 mensen telefonisch benaderd, wat na correcties op de factoren sekse, leeftijd, opleiding en internetgebruik resulteerde in een ‘effectieve steekproef’ van 1095 mensen. Een aselecte steekproef van een dergelijke omvang uit de gehele bevolking wordt gewoonlijk als representatief beschouwd, maar in bij deze mate van voorkauwen kan men over de aselectiviteit zijn twijfels hebben. MarketResponse gaat bovendien prat op de beschikbaarheid van achtergrondgegevens, waaruit men op kan maken dat het met de anonimiteit ook niet al te best gesteld is. Twee tekortkomingen die de uitkomsten ongetwijfeld sterk beïnvloeden.

Dit geldt in nog sterkere mate voor de focusgroepen. Dit is een onderzoekstechniek die zijn oorsprong heeft in het marketingonderzoek. Bij de introductie van een nieuw product wordt een groep mensen, vaak in een winkelcentrum opgepikt, samengebracht om over de voors en tegens te discussiëren. Bij het SCP-onderzoek maakt men gebruik van slechts vier focusgroepen, bestaande uit 7 à 8 personen: twee voor laagopgeleiden (tot en met MBO) en twee voor hoogopgeleiden. De kans op wederzijdse beïnvloeding is levensgroot aanwezig. Bij een product waar niemand ooit eerder van gehoord heeft is dat natuurlijk geen bezwaar. Bij controversiële onderwerpen als immigratie is het meer dan waarschijnlijk dat de deelnemers geneigd zijn ‘sociaal wenselijke’ (dus politiek correcte) antwoorden te geven.

Het is onduidelijk of het SCP bij iedere enquête ‘verse’ respondenten laat aanrukken. Er is bovendien altijd sprake van een momentopname. Als een land midden in de diepste economische crisis sinds de jaren dertig zit, is het begrijpelijk dat mensen zich even niet zo druk maken over een minder acuut probleem als immigratie. Het percentage respondenten dat van mening is dat het met Nederland de verkeerde kant op gaat staat onveranderd op 65, maar het ‘negativisme’ wordt door andere bronnen gevoed. De representativiteit en de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het SCP-onderzoek zijn dan ook zeer twijfelachtig.

Conclusie.

Uit de reacties op de artikelen in de media over deze kwesties (waarbij overigens moet worden opgemerkt dat bij periodieken als Trouw en de Telegraaf de mogelijkheid tot reageren opvallend afwezig was) blijkt overduidelijk dat veel mensen de uitkomsten van dergelijke ‘onderzoeken’ niet meer vertrouwen (“dit is weer een fraai staaltje staatspropaganda waar Joseph Goebbels zijn vingers bij zou aflikken”). Meer dan 80% van de reageerders op SpitsNieuws vroegen zich bijvoorbeeld af ‘op welke planeet de bazen van het OM leven’. Omdat het hier (semi-)overheidsinstellingen betreft, slaat deze argwaan terug op het vertrouwen in de overheid als geheel. Dit kan ernstige consequenties hebben, zoals recentelijk bleek uit de lage opkomst bij de vaccinatiecampagne tegen baarmoederhals-kanker: veel meisjes en hun ouders geloofden simpelweg niet dat de inenting gevaarloos was. Zelfs het SCP moet het toegeven: “In korte tijd zijn we van een typische high trust country zoals Denemarken of Zwitserland tot een low trust country geworden zoals België of Duitsland.”

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.

woensdag, april 22, 2009

De haatimam en zijn deurmat.

Met de kleinst mogelijke meerderheid (één stem) heeft de Tweede Kamer een motie van de VVD tegen de aanstelling van de omstreden ‘moslim geestelijk verzorger’ Ali Eddaoudi tot legerimam verworpen. Dit nadat draaitol-met-de-grote-oren Jack de Vries zijn rituele dansje had opgevoerd en daarna was teruggekomen bij zijn oorspronkelijke standpunt dat er tegen deze keuze geen wezenlijke bezwaren aan te voeren waren. Terechte protesten van de Kamer werden weggewuifd omdat hij Ali-met-het-korte-lontje zijn woord gegeven had. Hij had daarom tevoren al aangekondigd dat hij deze motie bij aanname niet zou uitvoeren -wat hij zich kon permitteren omdat geen van de coalitiepartijen in de huidige omstandigheden verkiezingen durft te riskeren.

Desondanks stuitte deze gang van zaken zijn eigen partij, het CDA, wiens Grote Leider Jan Peter Balkenende door aanmatigende Ali was afgeserveerd als “nog geen deurmat waardig”, flink tegen de borst. Ook VVD en PVV hadden weinig met deze ‘mondige’ Nieuwe Nederlander op. In zijn actieve periode als publicist had ambitieuze Ali ('schrijver, leraar en geestelijk verzorger') zich bijzonder kritisch getoond over het Nederlandse leger en zijn activiteiten. Hij beschuldigde de Nederlandse soldaten in Afghanistan er zelfs van als ‘dolle kruisvaarders’ inheemse families te ‘onteren’. Door een indringend tête à tête was goedgelovige Jack echter tot de conclusie gekomen dat arglistige Ali zich van zijn eerdere uitspraken had gedistantieerd, zodat niets zijn omarming meer in de weg stond. Deze typisch islamitische u-bocht kan echter maar twee dingen betekenen: óf achterbakse Ali heeft zijn jarenlang gekoesterde principes overboord gesmeten voor een goedbetaald baantje bij de overheid –in welk geval hij een nog grotere hypocriet is dan de door hem zo verachte Eerste Minster; óf hij heeft de brave Jack een rad voor ogen gedraaid om als een mol de krijgsmacht van binnenuit te ondermijnen –wat mij heel wat waarschijnlijker lijkt.

De kwestie heeft de afgelopen weken heel wat stof doen opwaaien. Degenen die het voor aangevallen Ali opnamen kwamen met een tweetal argumenten. (1) Het is zo’n aardige man en hij doet zijn werk zo goed. Dit werd met name te berde gebracht door zijn vroegere collega’s bij de geestelijke verzorging (de professionele naastenbeminners Ari –‘intercultureel beleid is een must’- van Buuren van het UMC Utrecht en Ad –‘dit is karaktermoord’- de Gruijter van het Medisch Centrum Haaglanden). Men kan zich afvragen of de samenwerking ook zo harmonieus zou zijn verlopen als zij door allemansvriend Ali als ‘dolle kruisvaarders’ waren gebrandmerkt. (2) Moslims die geen blad voor de mond nemen worden gestraft met een Berufsverbot, dus zij hebben geen vrijheid van meningsuiting. Dit was de favoriete riedel van activistische islamieten en hun linkse gevoelsgenoten (die zelfs een steunwebsite voor achtervolgde Ali hebben opgericht). Er bevonden zich zoveel middelbare vrouwen in dat gezelschap dat Max Pam zich afvroeg of ze niet stiekem verliefd op attractieve Ali waren. De warhoofdige groenlinkse professor (bijzonder hoogleraar ‘Actief Burgerschap’, dan weet je het wel) Evelien Tonkens, die er moeite mee had geen racisme te zien in om het even welke kritiek op antagonistische Ali, maakte het wel zeer bont door te stellen dat hij er juist blijk van heeft gegeven de democratische principes hoog te houden door zijn ‘vrije meningsherziening’ en dat excuses aan hem dus op zijn plaats zouden zijn.

Nummer twee is natuurlijk een onzinnig argument. Niet alleen hebben moslims (helaas) in Nederland volledige vrijheid van meningsuiting, maar ze kunnen zich zelfs op grond van de vrijheid van godsdienst uitspraken permitteren die atheïsten voor het gerecht zouden brengen. Bovendien heeft niemand moslims ooit beloofd dat provocerende schrijfsels geen consequenties zullen hebben –dat personen of organisaties die je met tong of pen gekastijd hebt je een baan kunnen weigeren, bijvoorbeeld. Er zijn zelfs moslims die deze mening zijn toegedaan, zoals Asis Aynan: “Eddaoudi verstaat de kunst van de columnistiek, maar het is merkwaardig en niet bepaald tactvol om plotsklaps een ‘verderfelijk westers land’ in oorlogssituaties te willen dienen, een land dat onder leiding staat van een ‘hypocriet’ en een ‘kruisvaarder’. Ook al kent Nederland vrijheid van meningsuiting, men moet wel de gevolgen dragen van zijn mening.” Islamieten zijn overigens zelf de eersten die tegen hen onwelgevallige uitingen van anderen te hoop lopen, moest ook Peter Breedveld toegeven: “met name Eddaoudi stond altijd vooraan om andersdenkenden te verketteren en te bedreigen”. Activistische Ali is nauw betrokken bij de Stichting Mirsab die tot doel heeft islamofobie te bestrijden met alle daarvoor bestaande juridische middelen (bijvoorbeeld een tsunami aan klachten). Het liefst zouden deze ‘trotse moslims’ voor alle ‘beledigers van de islam’ een Berufsverbot invoeren.

Verstandiger commentatoren, zoals de eveneens groenlinkse, gewone (dus echte) hoogleraar Meindert Fennema (die men wel vaker op de behartigenswaardige opinies kan betrappen), Nausicaa Marbe en het Tweede Kamerlid Paul de Krom (VVD) brachten de zaak tot de juiste proporties terug door er op te wijzen dat het hier niet ging over vrijheid van meningsuiting, maar over geschiktheid voor een bepaalde functie. “Moet uitgerekend iemand die zúlke oorlogszuchtige taal uitslaat een vertrouwenspositie binnen Defensie gaan bekleden? Wat heeft hij daar eigenlijk te zoeken?”, vroeg Paul de Krom zich af. Een intrigerende imam is evenzeer ongeschikt om militairen geestelijk te laven als een pacifistische priester. “Vrijheid is geen blijheid als je niet weet welke ernstige consequenties vrijheden met zich mee kunnen brengen”, schreef arrogante Ali zelf. Youssef Azghari meende dat hij wel een cursus verantwoord gebruik van de vrijheid van meningsuiting kan gebruiken en dat hij op zijn minst excuses moest aanbieden voor zijn ‘foute uitspraken’: “in dat geval heeft niemand het recht hem zijn nieuwe baan te weigeren”.

Afgeschreven Ali’s medestanders hebben in één opzicht gelijk: door zijn publicaties heeft hij de flak aangetrokken, terwijl zijn Turkse collega Souad Aydin, een lid van de fascistische organisatie Milli Görüs die er waarschijnlijk nog veel abjectere ideeën op na houdt, ongezien onder de radar is doorgeglipt.

De kwestie zou natuurlijk academisch moeten zijn. Zoals Hero Brinkman bij Pauw en Witteman (14/4) betoogde, is het vanwege een mogelijk loyaliteitsconflict ongewenst dat mensen met een dubbele nationaliteit in het Nederlandse leger dienen. Verreweg de meeste moslims hebben hun oude nationaliteit behouden. Bovendien zijn ze niet alleen primair solidair met het land van herkomst, maar ook met hun geloofsbroeders. Moslims, ook de ‘puur Nederlandse’, zijn gewoon niet te vertrouwen, zoals talloze gevallen van verraad (met als meest weerzinwekkende voorbeeld het doorspelen van atoomgeheimen door de Pakistaanse spion Khan) bewijzen. Hoe groot het gebrek aan rekruten ook is, door het aantrekken van islamitische soldaten komen we van de regen in de drup. Op één punt ben ik het overigens volkomen met Afghanenkampioen Ali eens: Nederland heeft in Afghanistan niets te zoeken. Als wij ons terugtrekken, bespaart dat niet alleen klauwen met geld (altijd welkom in deze crisistijd), maar zal het tekort aan militairen ook als sneeuw voor de zon verdwijnen.

Uit aangebrande Ali’s tirade tegen Balkenende moet men niet de conclusie trekken dat hij een principieel probleem heeft met deurmatten, vooral niet als hij degene is die er zijn voeten aan kan afvegen. Tot zijn meest vurige voorvechters behoort zijn vrouw Rabi’a (voorheen Rebecca) Frank. In haar ogen is ‘goedgebekte’ Ali “de beste moslim geestelijke verzorger die Nederland ooit zal kennen”. [Of ze weet dat atavistische Ali het maar intolerant vindt dat een moslim in Nederland niet met twee vrouwen mag trouwen?] Ook zij beklaagde zich over de ‘dubbele moraal’: “Andere columnisten in Nederland hebben wel ergere dingen gezegd dan hij, maar hun artikelen zijn ’scherp, tegendraads, of ongenuanceerd’. Die van hem ’extremistisch, fundamentalistisch, radicaal’. Zoek de verschillen.”

Als tot de islam bekeerde halve Joodse is ze een (tamelijk) uniek geval (helaas neemt de Joodse zelfhaat soms pathetische vormen aan: er bestaan naar verluid zelfs Joodse neonazi’s –en nee, daar reken ik Thomas von der Dunk niet toe). Rabi’a is een bekeerlinge van de meest fanatieke soort. Ze zag op haar achttiende het licht, wat haar toenmalige vriendinnen niet erg konden appreciëren. Ze heeft dan ook alleen nog maar moslimvrienden. Ze houdt zich strikt aan de strengste geloofsvoorschriften (ze luistert bijvoorbeeld nooit naar muziek). Ze heeft zelfs een tijd met een niqab rondgelopen (tegen de zin van haar echtvriend, voor wie de hatelijke opmerkingen die ze naar het hoofd geworpen kreeg moeilijk te verteren waren). In een van zijn columns beklemtoonde alternatieve Ali dat naar zijn mening de niqab niet door de islam wordt voorgeschreven, maar riep liberale moslims op vrouwen die er voor kozen het gelaat te bedekken niet in de rug aan te vallen: “ik kan werkelijk niet begrijpen dat een moslim (onnodig) drempels opwerpt voor een medemoslim”. Na drieënhalf jaar legde Rabi’a haar niqab weer af om haar man niet verder in verlegenheid te brengen.

Westerse vrouwen die zich tot de islam bekeren hebben twee in het oog springende kenmerken. (1) Ze zijn vrijwel altijd spuuglelijk, een gegeven dat de wens zich zoveel mogelijk te bedekken in een ander licht plaatst (als orthodoxe Joodse had Rabi’a hoogstens een pruik op mogen zetten). (2) Ze zijn vrijwel altijd stapelgek. Dat blijkt zonneklaar uit Rabi’a’s eigen uitspraken. “Als je net moslim wordt, ben je een spons. Je duikt erin. Ik werd er high van.” In de loop van de tijd ebde de roes echter weg en had ze een sterkere prikkel nodig: “Ik wilde weer iets doen wat echt wat van me vroeg. Ik wilde dat gevoel weer. Met de nikab voelde ik me meer compleet. Het is de kers op de taart. Ik voel me er geweldig in.” Ze gelooft heilig dat de niqab haar ‘paradijskansen’ vergroot: “Alles wat ik doe, doe ik om beloning, ik doe het voor Allah.” Dit lijkt verdacht veel op het genre zelfkwelling van anorexiepatiënten en meisjes die hun armen met scheermesjes bewerken.

Het dragen van een niqab door westerse bekeerlingen is niets anders dan een bewuste provocatie en roept dan ook de nodige vijandige reacties op. Daardoor kunnen ze zich wellustig wentelen in misplaatst zelfmedelijden. Alwetende Ali laat hetzelfde patroon zien: ook hij provoceerde er als ‘zelfbewuste moslim’ lustig op los, maar toen zijn onnadenkende woorden hem nadeel dreigden te gaan berokkenen kreeg de slachtofferrol snel een reprise. Ze zijn voor elkaar geschapen, de deurmat en haar gebieder.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.

zaterdag, januari 24, 2009

De duistere kanten van de nieuwe Messias.

Zowat de hele wereld is ‘verliefd’ op de nieuwbakken Amerikaanse president Barack Obama, vooral onze meergekleurde en moslimse medemensen. Ook in Nederland heeft de Obamania meedogenloos toegeslagen, zelfs bij politici die voor rechts doorgaan (en bij de zeldzame tegendraadse HVV-auteur). De uitingen van aanhankelijkheid nemen soms pathetische vormen aan, van voetbaltrainers die lopen te snotteren van ontroering tijdens de inauguratie tot volksvertegenwoordigers die in hoger sferen verkeren door het snuiven aan Obama-hoofdjes. Natuurlijk liet het journaille van de ‘oude media’ zich niet onbetuigd bij deze uit de hand gelopen heldenverering, zodat we geconfronteerd werden met een verdwaasde NRC-commentator die verkondigde dat door het aantreden van president Obama de VS ‘opnieuw beginnen’ en een Telegraaf waar bij de berichtgeving over de inauguratie de kwijl van de pagina’s droop.

Barack Obama is intelligent en innemend (maar dat zegt niet zo veel: ook George Bush is privé een buitengewoon aimabele man). Enig charisma kan hem niet ontzegd worden. Op mij heeft zijn uitstraling echter weinig uitwerking: ik behoor niet tot de gehypnotiseerde massa die als kippen zonder kop achter hem aandraaft (ik ben so wie so allergisch voor persoonsverheerlijking en ongeschikt voor het volgelingschap). Er zitten heel wat duistere trekjes aan Barack Obama en de meest verontrustende is wel dat elke stap die hij in zijn volwassen leven gezet heeft een opmaat voor het ultieme doel, het presidentschap van de Verenigde Staten, lijkt te zijn geweest.

Barack Hussein Obama is een opportunist.

Barack Obama dankt zijn uitverkiezing hoofdzakelijk aan het feit dat seksisme nog altijd alive and kicking is in de Verenigde Staten. Zijn grootste uitdaging was niet het winnen van de presidentsverkiezingen, maar het veroveren van de nominatie van de Democratische Partij. Door het achtjarige wanbeleid van president Bush, die op de valreep ook nog een ongekende economische crisis voor zijn kiezen kreeg, was de reputatie van de Republikeinse Partij al dusdanig geschaad dat de Democraten alleen zichzelf nog van de winst konden beroven.

Van alle groepen in de Amerikaanse samenleving zijn de goedopgeleide blanke mannen van gevorderde leeftijd het meest invloedrijk -en die stemmen voor het overgrote deel Republikeins. Democraten kunnen alleen winnen als ze een ‘regenboogcoalitie’ van minderbedeelden (vrouwen, arbeiders, gekleurden, jongeren) weten te smeden. Vaak deden ze dit met een kandidaat die niet uit een van die groepen afkomstig was, maar wel een ‘handicap’ had (John Kennedy was katholiek, evenals John Kerry en Jimmy Carter was een pindaboer).

De tijden zijn echter veranderd en het was duidelijk dat de uitdager deze keer uit een van de niet-bevoorrechte groepen moest komen (de stereotype ‘ideale kandidaat’ John Edwards heeft nooit een schijn van kans gehad). Voor Hillary Clinton stonden alle seinen op groen om de eerste vrouwelijke president in de Amerikaanse geschiedenis te worden. Zij was de favoriet van de meerderheid van haar seksegenoten en de Clintons, die veel voor de zwarte bevolking hebben gedaan, rekenden terecht op steun van die kant. Toen Barack Obama zijn kandidatuur bekend maakte, veranderde de situatie drastisch. Hij ging feitelijk ‘voor zijn beurt’ en spleet daarmee de regenboogcoalitie in tweeën. Barack gokte erop dat voor zwarten ras belangrijker is dan sekse en voor blanken niet –en hij kreeg gelijk.

Parallel aan de situatie na de Amerikaanse Burgeroorlog, toen de analfabete mannelijke ex-slaven kiesrecht kregen en de gecultiveerde leden van het ‘zwakke geslacht’ die zich voor hun vrijheid hadden ingezet niet, bleek ook nu weer dat het de vrouwen waren die achter in de bus moesten plaatsnemen. ‘Progressieve’ blanke mannen waren maar wat blij met de uitweg die hen geboden werd, want diep in hun hart achten ook zij vrouwen niet in staat om leiding te geven. De zwarten liepen, op een enkele uitzondering na, massaal over naar het Obama-kamp -met Oprah Winfrey, tot dan toe een uitgesproken Hillary-aanhangster, voorop. Ook de jongere ‘feministen’, die zich tegenwoordig drukker maken over islamofobie en racisme dan over seksisme, bekeerden zich tot Obama.

Dit alles tot grote woede van oudere blanke vrouwen, die de strijd om de gelijke rechten aan den lijve hadden meegemaakt en deze deserties niet konden verkroppen. De voornaamste reden dat de strijd tussen Hillary en Barack zo bitter was en zich zo lang heeft voortgesleept is het feit dat Hillary en haar aanhangsters zich door de partij verraden voelden. De partijbonzen, ofschoon grotendeels op de hand van de Clintons, achtten het riskanter om de zwarten (13% van de bevolking) te schofferen dan de vrouwen (> 50% van de bevolking). Barack had de breuk gedeeltelijk kunnen helen door Hillary als running mate te kiezen, maar dat deed hij niet: hij wilde de glorie niet delen. Zij bleef daarom grotendeels afzijdig tijdens strijd om het presidentsschap en sommige van haar adepten overwogen zelfs op de Republikeinse kandidaat te gaan stemmen.

De Republikeinen leken de handdoek echter reeds bij voorbaat al in de ring geworpen te hebben. Nooit heb ik een treuriger en kanslozer verzameling presidentskandidaten bij elkaar gezien: een mormoon, een gescheiden katholiek, een doorgeslagen libertariër, een derderangs acteur, een afgetakelde oorlogsheld, etc. Uiteindelijk hief men een oude, zieke man op het schild. Toch waren de kansen voor John McCain mogelijk nog ten goede gekeerd als hij zijn running mate verstandiger had gekozen. Een energieke ‘powervrouw’ had de stemmen van een deel van de gedesillusioneerde Hillary-aanhang kunnen trekken. John zocht inderdaad een doordouwster met haar op de tanden uit, maar precies de verkeerde. Een ultrarechtse ignoramus die geen enkele Democratische kiezer aansprak, terwijl de conservatieve christenen (die McCain niet konden luchten of zien) er in meerderheid niet over piekerden om op een vrouw te stemmen. De Republikeinen hebben het Barack dus wel zeldzaam gemakkelijk gemaakt. [Het is ironisch dat in het achterlijke Pakistan wel een vrouw als regeringsleider is gekozen en in het ontwikkelde Amerika niet.]

Barack Hussein Obama is een hypocriet.

Een van de eregasten bij Baracks inauguratie was zijn (stief)grootmoeder, die hij slechts enkele malen in zijn leven ontmoet heeft. Zijn Keniaanse vader Barack Hussein Obama Senior, die behoorde tot de Luo-stam (bekend vanwege de sportieve manier waarop ze zich bij een nederlaag neerleggen), heeft zijn zoon weinig meer gegeven dan zijn naam en een horde halfbroers en -zusters. Toen Barack twee jaar was, ging hij er vandoor en daarna heeft hij zijn zoon nog maar één keer gezien voor hij stierf aan de gevolgen van een auto-ongeluk (vermoedelijk onder de invloed van alcohol).

‘Barry’ Obama werd opgevoed door zijn blanke moeder Ann Dunham, een zweverige antropologe die gespecialiseerd was in plattelandsontwikkeling, en vooral door zijn blanke grootouders. Zijn grootmoeder Madelyn Payne ging uit werken om zijn dure privé-opleiding te helpen bekostigen. Dat verhinderde de inmiddels tot Barack gepromoveerde kleinzoon niet om haar, zoals de Amerikanen dat zo plastisch uitdrukken, ‘onder de bus te gooien’ toen dat in zijn verkiezingskraam te pas kwam, want zij was “a woman who once confessed her fear of black men who passed by her on the street, and who on more than one occasion has uttered racial or ethnic stereotypes that made me cringe”. Die opmerking is hem lang nagedragen.

Nu presenteert Barack zich als de Grote Verzoener, maar vroeger had hij weinig op met zijn blanke wortels. In zijn tienerjaren besloot Barry zich in te herdefiniëren als een ‘zwarte man’. Hij zocht zijn vrienden uitsluiten onder soortgenoten en hij beschouwde het blanke ras als “menacing, alien and apart”. Hij ontzag zich niet schaamteloos te profiteren van zijn minderheidsstatus. Gedurende de periode dat hij aan de Columbia Universiteit studeerde, was hij zo goed als onzichtbaar (hij heeft erkend dat hij zich in zijn jonge jaren flink te buiten ging aan alcohol, marihuana en cocaïne) en zijn cijfers hielden, op zijn zachtst gezegd, weinig belofte in. Toch werd hij (na een aantal jaren als opbouwwerker in Chicago) toegelaten tot Harvard –wat een blanke met soortgelijke resultaten niet gelukt zou zijn. Een gevalletje van positieve discriminatie dus, waar de nieuwe eerste burger in principe ook geen enkel bezwaar tegen heeft. Barack Obama heeft zijn hele carrière gebouwd op de cultivatie van zijn zwarte identiteit, maar zou zonder blanke beschermers nergens geweest zijn.

Als ‘echte’ Afro-Amerikaan (niet afstammend van zuidelijke slaven) en zoon van een blanke moeder was Barack niet automatisch verzekerd van de steun van de zwarte bevolking. De meeste succesvolle zwarten trouwen met een lichtgekleurde, liefst blanke vrouw. Zo niet Barack. Al moest de ‘kleurrijke’ advocate Michelle Robinson aanvankelijk niet veel van hem hebben, hij hield vol tot hij haar had veroverd. Het is een verbintenis die hem bij sceptische zwarte kiezers geen windeieren heeft gelegd. Het feit dat Michelle menige caucasofobische en onpatriottische uitglijder op haar naam heeft staan, werd haar door te weinig sceptische blanke kiezers grootmoedig vergeven.

In zijn jonge jaren was Barack niet erg religieus, maar tijdens zijn periode als opbouwwerker werd het hem al spoedig duidelijk dat hij in de zwarte gemeenschap geen poot aan de grond kreeg zonder de medewerking van kerkelijke organisaties. Hij werd dan ook lid van de Trinity United Church of Christ, geleid door de driftige dominee Jeremiah Wright, die voor hem een soort tweede vader werd. Het is nadrukkelijk een kerk voor zwarten (als een geloofsgemeenschap zich op dezelfde wijze als blank zou presenteren, zouden de beschuldigingen van racisme niet van de lucht zijn, maar zwarten kunnen per definitie niet racistisch zijn –die doen alleen aan zelfdeterminatie). Barack had aanvankelijk weinig problemen met de antiblanke en anti-Amerikaanse tirades waarmee dominee Wright geregeld opzien baarde: hij was 20 jaar lidmaat van zijn kerk, doneerde grote sommen geld, liet Wright zijn huwelijk inzegenen en zijn kinderen dopen. Toen diens racistische uitbarstingen echter nadelig voor zijn verkiezingsstrijd bleken te zijn, smeet hij ook de dominee voor de bus (de eerwaarde Wright werd prompt met pensioen gestuurd, ondanks zijn tegenspartelen).

Tijdens de campagne liep Barack opzichtig te koop met zijn christelijke geloof, vooral in zuidelijke regionen, waar hij op stap ging met een gospelkoor om vrome zwarte kiezers te bekoren. Hij was daarentegen nogal vaag over zijn islamitische connecties. Zijn vader was een geboren moslim (ofschoon hij in latere jaren prat ging op zijn atheïsme), dus volgens de islamitische logica is zijn zoon dat eveneens. Zijn Indonesische stiefvader was eveneens moslim en al zijn de beschuldigingen dat hij in Djakarta een madrassa bezocht uit de lucht gegrepen, bewezen is dat ‘Barry Soetoro’ op zijn katholieke basisschool als moslim te boek stond. Bovendien was hij zeer lovend over een halfbroer die zich tot de islam had bekeerd en liet hij zich in islamitische kleding fotograferen. Dat moslims hoge verwachtingen van hem koesteren is dus niet echt verwonderlijk. Bij de inauguratie stelde hij hen niet teleur door zich met zijn volledige naam de eed af te laten nemen.

Barack Hussein Obama is een nog begaafdere acteur dan Ronald Reagan.

Tot de grootste wapens van Barack in de verkiezingsstrijd behoorden de met sonore stem voorgedragen toespraken. Hij komt over als een begenadigde orator die alle retorische trucjes beheerst: hij sluit aan bij kwesties die onder het publiek leven; hij geeft concrete voorbeelden bij elk belangrijk punt; hij gebruikt herhalingen voor dramatisch effect en hij verwijst frequent naar zijn eigen leven, ook de ‘worstelingen en imperfecties’.

Aanbidder Ezra Klein beschreef het effect van zijn woorden als volgt: “Obama's finest speeches do not excite. They do not inform. They don't even really inspire. They elevate. They enmesh you in a grander moment, as if history has stopped flowing passively by, and, just for an instant, contracted around you, made you aware of its presence, and your role in it. He is not the Word made flesh, but the triumph of word over flesh, over color, over despair. The other great leaders I've heard guide us towards a better politics, but Obama is, at his best, able to call us back to our highest selves, to the place where America exists as a glittering ideal, and where we, its honored inhabitants, seem capable of achieving it, and thus of sharing in its meaning and transcendence.”

Zijn welbespraaktheid is echter slechts schijn. Barack leest alles van autocues (gestationeerd aan beide zijden van het spreekgestoelte, waardoor hij het publiek recht voor hem nooit aankijkt). Als zijn elektronische coach het laat afweten, vervalt Barack in hulpeloos gebrabbel. De inspirerende redes schrijft hij ook niet zelf. Daarvoor heeft hij een team woordsmeden, onder leiding van het blanke wonderkind Jon Favreau, die heel goed begrijpt dat “the trick of speechwriting … is making the client say your brilliant words while somehow managing to make it sound as though they issued straight from their own soul” en die zich laat inspireren door de toespraken van Bobby Kennedy. Aan de inaugurele rede van president Obama hadden Jon en zijn team drie maanden gewerkt. Ik hoorde het er niet aan af.

Qua uiterlijk kan Barack er best mee door en daar maakt hij gretig gebruik van: de onthullende vakantiefoto's, bijvoorbeeld, kwamen met zijn medeweten tot stand. Uiteraard helpt hij de natuur wel eens een handje: hij traint zich suf in de sportschool en gaat naar verluid zelfs onder de hoogtezon om ‘zwarter’ te lijken. Zwakheden moeten buiten beeld blijven: ofschoon Barack een straffe roker is, waakt hij ervoor nooit met een sigaret betrapt te worden –wat niet helemaal gelukt is.

Barack Hussein Obama is een na-aper.

Op het oog zijn er vele overeenkomsten tussen Barack Hussein Obama en John Fitzgerald Kennedy: beide jong, beide fotogeniek, beide getrouwd met een ‘stijlicoon’, beide voorzien van vertederende kinderen, beide buitenstaander (Kennedy was de eerste –en tot nu toe enige- rooms-katholieke president, Obama is de eerste gekleurde), beide boekauteur. Kennedy’s boek Profiles in Courage ging over personen die hij bewonderde, Obama’s boek Dreams from My Father ook –hemzelf namelijk. Het feit dat een man van nog geen 35 jaar die nog weinig gepresteerd heeft een autobiografie schrijft is op zich opmerkelijk, maar in Baracks masterplan was het een logische stap. Hij heeft de overeenkomsten met Kennedy bewust geaccentueerd door diens fameuze Ich bin ein Berliner toespraak nog eens dunnetjes over te doen.

Dat Jack Kennedy nog steeds vereerd wordt is niet in de laatste plaats te danken aan zijn vroegtijdige en tragische dood, want hij was niet bepaald een goede president. Het is alleen aan de discretie van de pers te danken dat van zijn obsessieve rokkenjagerij niets naar buiten kwam gedurende zijn presidentschap, hoewel zijn affaires (vooral die met de minnares van een vooraanstaande maffioso) ernstig gevaar voor de staatsveiligheid hadden kunnen opleveren. Kennedy werd bovendien gekweld door een waslijst aan gezondheidsproblemen en de medicijnen die hij gebruikte tastten zijn oordeelsvermogen vermoedelijk behoorlijk aan. Hij stortte Amerika bijna in een Derde Wereldoorlog door zijn blufpoker tijdens de Cubaanse Rakettencrisis en hij rommelde het land de Vietnam Oorlog in (waarvan zijn opvolger Lyndon Johnson de schuld kreeg). Geen voorbeeld dat navolging verdient dus.

Ook Barack Obama wordt door de pers met fluwelen handschoenen aangepakt. In de mainstream media is bijvoorbeeld nauwelijks gewag gemaakt van de bekentenis van Larry Sinclair dat hij in 1999 drugs heeft gebruikt en seks heeft gehad met de toenmalige staatssenator. Er doen meer geruchten over mannelijke minnaars de ronde. Mochten deze op waarheid berusten, dan is dit een zwakheid die de nieuwe president buitengewoon chantabel maakt. Ter geruststelling: het zou uitsluitend orale seks betroffen hebben en Barack zou uitsluitend als ontvangende partij hebben gefungeerd. Het is dus zeer goed mogelijk dat hij dit louter als een speciale vorm van persoonsverheerlijking beschouwde –en daaraan zal hij van nu af aan zeker geen gebrek hebben.

Barack Obama identificeert zich ook, tot op het maniakale af, met Abraham Lincoln. Tijdens zijn campagne verwees hij te pas en te onpas naar hem, hij kopieerde Lincolns treinreis van Philadephia naar Washington, hij legde de eed af op Lincolns bijbel en hij verorberde bij zijn inauguratie een door Lincoln geïnspireerd menu. De implicaties zijn duidelijk: hij wil de bevrijding van de zwarte bevolking, die Lincoln heeft ingeluid, afmaken.

Er is een omineuze overeenkomst tussen Abraham Lincoln en John F. Kennedy: ze werden beiden vermoord. Dat ook Barack het slachtoffer van een aanslag zal worden is de grootste angst van zijn aanhangers. Die mogelijkheid is niet denkbeeldig: de triomfantelijke reactie van vele zwarten op de verkiezing van president Obama heeft de afkeer van blanke supremacisten alleen maar aangewakkerd. Daarom wordt hij door ongekende veiligheidsmaatregelen omringd (hij draagt zelfs kogelwerende kleding). De verkiezing van Barack zal de kloof tussen blank en zwart vermoedelijk niet dichten, maar zijn dood zal de tegenstellingen onoverbrugbaar maken.

Barack Hussein Obama heeft dubieuze connecties.

In zijn jonge jaren omringde Barack zich met ultralinkse vrienden. Als opbouwwerker in Chicago dweepte hij met de radicale ideeën van Saul Alinsky. De zoon van deze communistische agitator is van mening dat hij zijn lesje goed geleerd heeft, zoals bleek tijdens de Democratische Conventie: “ALL the elements were present: the individual stories told by real people of their situation and hardships, the packed-to-the rafters crowd, the crowd’s chanting of key phrases and names, the action on the spot of texting and phoning to show instant support and commitment to jump into the political battle, the rallying selections of music, the setting of the agenda by the power people”. Een andere kompaan uit die jaren is Bill Ayers, een voormalig lid van de terroristische Weather Underground, die bepaald geen spijt had over zijn gewelddadigheden: “I don't regret setting bombs. … I feel we didn't do enough.”

Ook Baracks relaties met radicale moslims zijn verdacht. Zijn mentor Jeremiah Wright is een fan van de antisemitische en racistische zwarte bekeerling Louis Farrakhan (de leider van de Nation of Islam) en verleende hem een onderscheiding –een geste waarvan Barack zich nadrukkelijk distantieerde. Het feit dat Farrakhan een vurige bewonderaar is, (hij ziet Barack als de “hope of the entire world”) geeft echter te denken. Te meer daar een aantal van Farrakhans aanhangers op hoge posities in Baracks bureau- en campagnestaf werkzaam waren. Hij onderhoudt tevens innige contacten met moslims die ervan verdacht worden radicale islamitische bewegingen te steunen, waaronder Ingrid Mattson, een Canadese bekeerlinge en Hamas-supporter, die ter ere van zijn inauguratie een gebed mocht uitspreken in de National Cathedral.

Barack Hussein Obama heeft een Messiascomplex.

Zijn vurigste bewonderaars schijnen in Barack Obama de nieuwe Messias te zien en ook Barack acht zichzelf zeer hoog. Dat blijkt o.a. uit het gebruik van de pluralis majestis in zijn ‘we are the ones we have been waiting for’ toespraak (wat uiteraard beduidde: ‘I am the one you have been waiting for’). Het is dan ook niet opmerkelijk dat critici Barack een Messiascomplex toedichten.

Ali Sina draagt overtuigende argumenten aan dat Barack aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis lijdt. Als hij gelijk heeft, is de ellende niet te overzien: een dergelijke (zelf)overschatting is ronduit gevaarlijk: “I hate to sound alarmist, but one must be a fool if one is not alarmed. Many politicians are narcissists. They pose no threat to others. They are simply self serving and selfish. Obama evinces symptoms of pathological narcissism, which is different from the run-of-the-mill narcissism of a Richard Nixon or a Bill Clinton, for example. To him reality and fantasy are intertwined. This is a mental health issue, not just a character flaw. Pathological narcissists are dangerous because they look normal and even intelligent. It is this disguise that makes them treacherous.”

Dus nee, Jesse Jackson, we gaan Barack Obama’s ego niet verder opblazen door te beweren dat wat hij bereikt heeft “the single most extraordinary event that has occurred in the 232 years of the nation’s political history” is. En nee, Deepak Chopra, de keuze voor Barack Obama betekent geen “quantum leap in American consciousness”. Barack Obama is niet de Verlosser van zich schuldig voelende blanken en zich achtergesteld voelende zwarten, integendeel: historici zouden in de toekomst wel eens tot de conclusie kunnen komen dat met het aantreden van president Obama de ondergang van de Verenigde Staten pas echt is ingeluid.

Naschrift: Kijk, kijk: de handschoenen gaan af. Waarom verbaast mij dat nou niet.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.

maandag, januari 05, 2009

De nazaten van Djengis Khan.

Djengis Khan, geboren als Temudjin rond 1167, verloor al op jonge leeftijd zijn vader en leefde als uitgestotene jarenlang in uiterst precaire omstandigheden. Na vele omzwervingen en tegenslagen werd hij in 1206 in een kuriltai (samenkomst van alle stamleiders) verkozen tot Grote Khan van de door hem verenigde Mongolenstammen. Hij teisterde als een ‘gesel Gods’ het grootste deel van Azië, met een door hem gecreëerde, schier onoverwinnelijke strijdmacht.

Niet alleen was dit leger optimaal toegerust (door de inzet van reservepaarden, het dragen van een zijden onderhemd dat het verwijderen van pijlen uit schotwonden vergemakkelijkte, het gebruik van een geavanceerde composietboog), ook de strijdwijze was zeer effectief. Mongolen vernietigden hun tegenstanders door manoeuvrerend op hun snelle paarden een regen van pijlen af te schieten en het vrijwel nooit op een man-tegen-man gevecht te laten aankomen (daarbij waren ze kwetsbaar). Ook adopteerden ze gretig de militaire innovaties van overwonnen tegenstanders: belegeringswerktuigen, buskruid, zelfs schepen. Ze verpletterden niet alleen de fine fleur van het Europese ridderschap, maar ook de tot dan toe zo succesvolle moslimlegers.

Djengis had vele concubines, maar de enige nakomelingen van belang waren de vier zonen die hij verwekte bij zijn vrouw Börte. De afkomst van de oudste, Jodji, was verdacht (kort na hun huwelijk werd Börte door tegenstanders van Djengis ontvoerd en verkracht), maar hij behandelde hem niet anders. Alle zoons kregen uitgestrekte leengebieden (ulus) toegewezen. Djengis stierf in 1227 en werd opgevold door zijn bekwame, maar drankbeluste derde zoon Ögödei, die de scepter doorgaf aan zijn verwaten spruit Güyük. Deze volgde hem spoedig in het graf, waarmee deze tak als factor van betekenis uitstierf. De nazaten van zijn drie andere zonen vestigden afzonderlijke khanaten.

Batu, de tweede zoon van de eveneens in 1227 gestorven Jodji, breidde het hem verschafte leengebied in het noordwesten van het rijk met behulp van de briljante generaal Subodai uit tot voorbij Moskou en roofde Polen en Hongarije leeg. Hij perste zulke gigantische tributen af van zijn Russische vazallen, dat zijn fabelachtig rijke clan de bijnaam de Gouden Horde kreeg. Na een zeer korte heerschappij door zijn zoon en kleinzoon ging de macht naar zijn tot de islam bekeerde jongere broer Berke. De laatste nazaat van Djengis, Berdebek, stierf in 1335, maar de Gouden Horde overleefde onder andere leiders tot 1502.

De bescheiden tweede zoon Djaghatai, die aan het hoofd van het dagelijkse bestuur van het rijk stond, kreeg de gebieden van de Kara-Kitai en Transoxanie in Centraal Azië (het huidige Afghanistan en de omringende landen) en had het daarmee niet echt goed getroffen.

Tolui kreeg het ‘hart’ van Mongolië, waarop hij als laatstgeboren zoon vanuit de traditie recht had. Hij stierf in 1233, maar dankzij de capaciteiten van zijn vrouw Sorghahtani Beki, een geboortige christin die door een Perzische historicus werd beschreven als buitengewoon intelligent en bekwaam en hoog boven alle andere vrouwen op aarde verheven, werd deze lijn de meest succesvolle. Ze sloot een bondgenootschap met Batu en wist in 1251 haar oudste zoon Möngke tot Grote Khan te laten kronen. Deze werd acht jaar later opgevolgd door zijn jongere broer Kubilai, na een burgeroorlog met de jongste zoon Arik Böke, die populair was onder de conservatievere Mongolenleiders omdat hij niet verpest was door een leven in luxe.

Möngke en Kubilai onderwierpen China (dat door hun voorgangers alleen was geteisterd met roofovervallen) en Kubilai, de grootste van de Grote Khans, wijdde vrijwel al zijn tijd aan het bestuur van dit rijk. Door het herstellen van rust en orde, het bevorderen van de landbouw en het aanknopen van handelsbetrekkingen bloeide China weer op. Hij stichtte een nieuwe dynastie, de Juan, die een eeuw later door een volksopstand onder leiding van de eerste Ming-keizer aan zijn eind kwam.

Hülagü, de tweede zoon van Tolui, liep Perzië onder de voet en hield op afschrikwekkende wijze huis in het Midden-Oosten: hij veroverde o.a. Baghdad en ruimde bijna 200 Assassijnen-nesten op (waarvoor velen hem zeer dankbaar waren). Hij was de christenen gunstig gezind: een belangrijk deel van zijn leger bestond uit Armeense en Georgische christenen en de christenen in de veroverde steden werden gespaard, terwijl alle moslimmannen aan het zwaard geregen werden en de vrouwen en kinderen als slaven naar het oosten werden versleept. Hij bood de kruisridders en de christelijke vorsten in Europa herhaalde malen een bondgenootschap tegen de islamieten aan, maar de eersten verkozen de kat uit de boom te kijken en de laatsten waren de ravage die door Batu in Oost-Europa was aangericht nog niet vergeten. Ze gingen niet op het aanbod in –een fatale vergissing. Hülagü’s positie werd bovendien verzwakt door een conflict met Berke, die liever niet zag dat zijn moslimbroeders in het Midden-Oosten werden uitgeroeid.

Iedere keer als een Grote Khan stierf werden van heide en verre leiders bijeengeroepen om in een kuriltai een nieuw opperhoofd te kiezen. De veroveringstochten werden dan afgebroken. Zo trok Batu zich bij een dergelijk gelegenheid terug uit Polen, Hongarije en het westelijk deel van Rusland en Hülagü uit het Midden-Oosten. Vaak was men het niet onmiddellijk eens en duurde het jaren voor de opvolger bekend was. Dit betekende uiteindelijk de redding van Oost-Europa en de islam in het Midden-Oosten.

Nadat Hülagü zich met het grootste deel van zijn troepen had teruggetrokken uit Syrië en het stroomgebied van de Eufraat bleef er nog slechts een klein Mongolenleger achter. Kortzichtige kruisvaarders besloten de Egyptische Mamelukken-generaal Qutuz vrije doortocht te verlenen en deze wist de Mongolen, die onder bevel stonden van de christelijke generaal Ked-Buka, bij Ain Jalut (1260) een vernietigende nederlaag toe te brengen -de eerste en de laatste keer dat de Mongolen verslagen zijn. Het Midden-Oosten was voor de islam veilig gesteld en kort daarop vielen de laatste kruisvaarderbolwerken.

Het rijk van Hülagü en zijn nazaten (de Ilkhans) beperkte zich voortaan tot Perzië. Het gebied bleef onrustig en Ghazan de Hervormer, die in 1295 aan de macht kwam, besloot de banden met zijn onderdanen aan te halen door zich tot de islam te bekeren. Hij werd nagevolgd door de meeste van zijn bevelhebbers. Zijn neef Abu Sa’id was de eerste khan met een islamitische naam –en tevens de laatste, want hij had geen kinderen. De resterende Mongolen gingen geruisloos in de Perzische bevolking op.

De opvolgers van Djaghatai, ook tot de islam bekeerd, leken in Centraal-Azië aan het kortste eind getrokken te hebben, maar hielden het uiteindelijk nog het langste vol. De Mongolen van zijn khanaat vermengden zich met Turkssprekende nomaden en het meest in het oog springende product van deze mix, Timur Lenk (Timur de Manke, in Europa bekend als Tamerlane en naar verluid in vrouwelijke lijn afstammend van Djengis Khan) greep in 1369 de macht in Transoxanië. In de daarop volgende decennia deed hij duchtig van zich spreken: hij veroverde grote delen van Centraal- en West-Azië (o.a. Perzië), versloeg de concurrerende legers van de Gouden Horde, plunderde in 1398 Delhi (waar hij na zijn triomfantelijke intocht een gigantische slachtpartij aanrichtte, alles platbrandde en de overlevenden als slaven wegsleepte), viel Syrië en Anatolië binnen (waar hij in 1402 de Ottomaanse sultan Bayezid I gevangen nam) en stierf in 1405 terwijl hij voorbereidingen trof om China te heroveren op de Ming-keizer. Zijn achterkleinzoon Babur kwam op de vlucht voor binnenlandse onrusten in Noord-India terecht en stichtte aan het begin van de 16e eeuw het Moghul Rijk, dat (uiteindelijk in sterk afgeslankte vorm) tot 1857 zou bestaan.

Bij hun veroveringstochten gingen de Mongolen met ongekende wreedheid te werk. De minste weerstand had totale vernietiging tot gevolg, maar ook de bevolkingen van steden die zich direct overgaven werden soms uitgeroeid, louter om schrik aan te jagen. Timur Lenk liet 100.000 Indische krijgsgevangenen ombrengen. Bij de verovering van Baghdad kwamen volgens Perzische bronnen tussen de 800.000 en 2.000.000 mensen om het leven. Daarbij vallen de 2700 islamitische krijgsgevangenen die Richard Leeuwenhart bij de strijd om Akko liet executeren en zelfs de 40.000 burgers die sneefden bij de verovering van Jeruzalem volkomen in het niet. [Het beestachtige gedrag van de Mongolen is men echter vergeten, het aanzienlijk minder beestachtige gedrag van de Kruisvaarders niet.] De rooftochten van Djengis en Ögödei in China kostten volgens schattingen ca. 30 miljoen Chinezen het leven. Dat hadden er nog heel wat meer kunnen zijn, want generaal Subodai kon er slechts met moeite van weerhouden worden 10 miljoen Noord-Chinese boeren over de kling te jagen om hun land te kunnen benutten als weidegrond voor Mongoolse paarden.

De huidige Mongolen denken echter niet met afschuw terug aan de bloederige daden van hun nietsontziende voorouders. Integendeel: de herinnering aan Djengis Khan is de reddingboei waaraan dit door het communisme vernederde volk, verdeeld over een Russische vazalstaat en een Chinese provincie, zich vastklampt. Zijn portret prijkt op talloze voorwerpen, van wodkaflessen tot tapijten, en wekt niets dan trots en nostalgie op.

Vergeleken met de vernietigingstochten van de Mongolen waren de koloniale expedities van het Westen een toonbeeld van beschaving en ingetogenheid. Hoog tijd dus om maar eens op te houden ons te wentelen in schuldgevoelens. Die zijn nergens voor nodig, want in het rijtje van de grootste schurken uit de geschiedenis nemen westerse koloniale veroveraars zeer bescheiden posities in.

Dit artikel is ook te vinden op de website Het Vrije Volk.