donderdag, december 21, 2006

Blote voeten op koud zeil.

Tussen de mensen die (moeten) werken en de mensen die niet (mogen) werken gaapt momenteel een diepe kloof. Die kan een-voudig gedicht worden.

Ik ben niet tegen de verzorgingsstaat. Ik ben alleen tegen misbruik van de verzorgingsstaat door immigranten en asocialen. Deze lieden mogen van mij keihard aangepakt worden. Zo’n Tokkie van nog geen twintig die nimmer gewerkt heeft en dat overduidelijk ook niet van plan is, maar die samen met zijn ook al geen steek uitvoerende vriendinnetje wel een eigen flat heeft, kan bij mij op weinig sympathie rekenen.

Tot degenen die de verzorgingsstaat misbruiken reken ik nadrukkelijk niet de mensen van gevorderde leeftijd die tientallen jaren gewerkt hebben en die buiten hun schuld buiten het arbeidsproces staan. Ondanks het geblaat van ministers en werkgeversbonzen dat ouderen langer moeten doorwerken, hebben ze minder kans dan een sneeuwbal in de hel om weer een fatsoenlijke baan te vinden (ook niet bij de overheid). Toch moeten ze jarenlang de vernedering van zinloze sollicitaties en al even zinloze en bovendien peperdure reïntegratietrajecten ondergaan.

De overheid en de gesubsidieerde sector zijn uitzonderlijke werkgevers aangezien ze geen objectief kwantificeerbare behoefte aan arbeidskrachten hebben. De werkgelegenheid wordt voor een groot deel bepaald door de politieke wil. De situatie in het onderwijs illustreert dit. Van alle ontwikkelde landen geeft Nederland het minst aan onderwijs uit, en dat is te merken. Leraren op middelbare scholen draaien bij een volledige betrekking aanzienlijk meer lesuren dan hun collega’s elders in Europa. Als de overheid om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken zou besluiten het aantal lesuren te verminderen, dan zou de werkgelegenheid explosief stijgen. Het omgekeerde is eveneens het geval: begin jaren 80 werden er onder auspiciën van de PvdA forse bezuinigingen doorgevoerd in het wetenschappelijk onderwijs. Zo werd het aantal begeleidingsuren per student gehalveerd. Opeens bleken vele faculteiten een overschot aan personeel te bezitten. Tegelijkertijd werd de inderdaad riante afvloeiingsregeling aanzienlijk versoberd (de belofte van een royaal wachtgeld maakt een goede indruk op sollicitanten, maar het moet natuurlijk niet zo zijn dat mensen ook daadwerkelijk van de regeling gebruik gaan maken). De duizenden ID-ers die vorig jaar vanuit de schoolgebouwen op de keien belandden deden voor het merendeel klussen die in andere landen in de vorm van een reguliere baan worden verricht (zoals conciërgewerk). Met één pennenstreek schept en vernietigt de overheid arbeidsplaatsen.

Ik ben van mening dat mensen die kunnen werken dat ook inderdaad moeten doen. Ik ben tevens van mening dat mensen die onvrijwillig werkloos zijn niet uitgebuit mogen worden. Mijn voorstel is daarom dat iedereen die werken kan en geen werk heeft de status krijgt van overheidsemployee. Deze operatie is budgetneutraal: werklozen verwerven geen extra inkomsten, het geld dat ze krijgen is alleen geen uitkering meer, maar loon voor verrichte arbeid. Van iedere nieuwe ‘ambtenaar’ wordt nagegaan hoeveel deze gezien leeftijd, opleiding en ervaring in een passende functie zou kunnen verdienen en hoe hoog zijn uitkering is. Dat bepaalt het aantal uren dat de betrokkene moet werken (in een overheidsinstelling, in de gesubsidieerde sector, of in een non-profit organisatie). Het aangeboden werk dient te passen bij leeftijd, opleiding en ervaring en de kandidaat dient inspraak te hebben bij de keuze van de arbeidsplaats. Een werkloos classicus die 2500 euro per maand zou kunnen verdienen en een uitkering heeft van 1500 euro moet in deze opzet drie dagen per week werken (bijvoorbeeld lessen Grieks en Latijn geven op een Volksuniversiteit, of Middeleeuwse geschriften vertalen). Een jongere zonder diploma en zonder arbeidsverleden ontvangt bijna evenveel aan uitkering als hij zou kunnen verdienen en krijgt dan ook een (vrijwel) volledige weektaak, te verrichten op een door de overheid te bepalen plek. Geld dat de samenleving toch al uitgeeft, wordt op deze manier nuttig besteed.

Voor de betrokkenen zijn de voordelen evident. Ze zijn weliswaar een deel van hun vrijheid kwijt, maar ze hoeven zich niet langer te schamen voor hun situatie. Ze zijn gewoon mensen met een parttime baan. Iemand die passend werk krijgt aangeboden mag dit niet weigeren (hoe leuk hij zijn alternatieve baantje ook vindt), maar werklozen worden niet langer verplicht nutteloze sollicitatieactiviteiten te ontplooien: het wordt voortaan aan potentiële werkgevers overgelaten om contact te leggen met de mensen die hen geschikt lijken voor een vacature. De organisaties die van hun diensten profiteren worden verplicht hen voorrang te verlenen bij sollicitaties en hun netwerk van sociale relaties wordt uitgebreid, wat de kans vergroot dat ze weer normaal in het arbeidsproces worden opgenomen.

Natuurlijk zitten er ook nadelen aan dit systeem. Het betreft noodzakelijkerwijs banen die geen flinke investering per arbeidsplek vergen. Ook zal het systeem in eerste instantie heel wat organisatie vergen, maar daarvoor kunnen de CWI’s worden ingeschakeld, wier inspanningen om mensen aan werk te helpen nu nauwelijks zoden aan de dijk zetten. Vakbonden hoeven niet bang te zijn voor verdringing, want de nieuwe medewerkers verdienen evenveel als normale werknemers en iedereen vreet uit dezelfde (staats)ruif. Er blijven natuurlijk altijd hardnekkige werkweigeraars over waarmee niemand iets aan kan vangen. Hun obstinate gedrag moet op passende wijze bestraft worden. Het bedrijfsleven zal niet blij zijn met het feit dat men voortaan geen reservoir aan direct beschikbare en flexibele arbeidskrachten meer heeft en dat men de werkloosheid niet meer kan misbruiken om de lonen te drukken. Het wordt ongetwijfeld een stuk lastiger om kandidaten voor ongeschoolde arbeid te vinden, maar daarmee kan men dan Oost-Europeanen verblijden.

Om laatstgenoemde reden zullen de boven ons gestelden hier dus wel niets voor voelen.